Wanneer iemand een profeet is, wordt er geleerd dat op hem of haar de Sjchinah – G'ds Aanwezigheid – rust. Dan stelt de Midrasj de volgende vraag. Waarom rust Hasjem Zijn Sjchinah op – en geeft profetie aan een slechte niet-Jood [Bilaam]?
Een antwoord is dat de niet-Joodse volkeren geen excuses kunnen verzinnen om geen tesjoeve te doen [tot inkeer komen]. Dit omdat zij geen profeten op het niveau zouden hebben als de Joodse profeten. Zij zouden dan kunnen stellen dat zij daarom geen gelegenheid zouden hebben gehad om hun wegen te veranderen. Hoewel ze dus wel een profeet hebben gehad, hebben zij in plaats daarvan inbreuk gedaan op de omheining van de wereld en lieten zij hun dochters bezighouden met zonde en zedeloosheid.
Op de vraag waarom Hasjem ook een slechte niet-Jood de gave van profetie geeft, zodat de volkeren kunnen nog steeds een excuus verzinnen op hun immoreel gedrag, is niet helemaal sluitend, noch door te stellen dat zij geen profeet zoals Mosje Rabbenoe hebben gehad. Dit omdat zij dan kunnen beweren dat ze dan wel degelijk tesjoeve gedaan zouden hebben. Tenminste, dat zou je denken.
Tiferet Shimshon heeft hierop een geweldig inzicht. Bilaam was geen slecht mens ondanks hij profeet was. Maar hij werd een slecht mens door de gave van profetie. De gave van profetie onthulde zijn negatieve middot – karaktertrekken. Hierin ligt het fundamenteel verschil tussen het Joodse volk en de rest van de wereld. “Lo' meroebchem mikal-ha'amiem chasjaq Hasjem bachem.... kie-'attem ham'at... niet omdat jullie talrijker dan alle volken zijn waarom Hasjem naar jullie verlangt .... want jullie zijn de kleinste van alle volken” [Dwariem/Deut. 7:7].
De Gamara in Chullin 89b leert dat Hasjem tegen Klal Jisrael zegt dat Hij van hen houdt omdat zij – ondanks alle broches die Hij hen geeft – een nederig volkje blijft. Avraham Avinoe, Mosje Rabbenoe, Dawied Hamelech zijn onze grote voorbeelden. De niet-Joodse volkeren daarentegen werden arrogant zodra Hasjem hen broches geeft. Zie Nimrod, de para'o en ook Neboechatnessar. Het enige wat zij deden was zich verkneukelen om vervolgens zich arrogant tegen het Joodse volk op te stellen.
Een les hierin, zo leer Tiferet Shimshon verder, is dat grootheid als een zaadje is dat gepland moet worden. Het moet verzorgd worden en constant in de gaten gehouden worden terwijl het verder opgroeit. Als je dit in het dagelijks leven ook met de grootheid doet die Hasjem je geeft, groeit met die grootheid ook de nederigheid mee. Dan wordt je juist een nog groter persoon. Maar wanneer je de potentie van grootheid niet waardeert en het gaat misbruiken voor macht en om te rebelleren tegen Hasjem, dan zal het alleen maar averechts werken.
Hierin kun je misschien aannemen dat wanneer Bilaam geen profeet was geworden, een buitengewoon, belangrijk persoon tussen de volkeren zou zijn geweest. Dit is ook waarom hij is gekozen om profeet te worden op het niveau van Mosje Rabbenoe. Maar toen hij die gave van Hasjem ontving, heeft hij die gave niet gekoesterd, waardoor die gave hem meesleepte tot de laagste niveau van slechtheid.
In feite zien we dit ook terug bij Qorach. Qorach was een buitengewoon wijs man en had wat te zeggen. Alleen door de profetie waarin hij de grootheid van Sjmoe'el Hanavi, zijn achterkleinzoon, zag, kwam zijn arrogante middah naar boven en de rest is geschiedenis. Echter door de grootheid van zijn nakomelingen, wat zijn verdienste natuurlijk is geweest, is hij uiteindelijk uit de Gehinnom gered.
Een andere les, leren we van R'Chaim Shmulevitz. Hij leert in zijn Sichos Mussar dat de Tora met de hierboven omschreven feit een punt maakt en deze is dat een mens in staat is zijn hele leven tegenstrijdig te leven. Dit omdat zijn principes in contradictio in terminis zijn. Zo zei Bilaam over zichzelf: “jodea' daa't 'eljon... hij kent de gedachte van de Allerhoogste...” [Bamidbar 24:16]. Avodah Zara stelt in 4b dat Bilaam toen nog niet in staat was om de onuitsprekelijke immorele daden te begaan! R'Shimshon Pincus leert vervolgens dat Hasjem geen slechte en ronduit kwade mensen als profeet over de niet-Joodse naties stelt, omdat Hij dan ook weer beklaagd kan worden dat zij als volk zo slecht zijn omdat de profeet slecht is en zij slechts zijn voorbeeld opvolgen.
R'Shimshon Pincus zegt dat Hasjem de hele wereld afstruint opzoek naar een goed mens die profeet kan worden over de niet-Joodse volkeren. Hij moet rechtvaardig, vriendelijk en heilig zijn. Hij moet voortdurend zijn eigen daden analyseren en hard werken om in zijn spiritualiteit te blijven groeien. Hasjem stuurt profetieën, volgens de RaMBaM in zijn Hilchot Yesodei hatorah 7:1, naar zeer wijze mensen, sterk in karakter, wiens neigingen ze nooit leiden tot aardse, maar die altijd hun jetser hara overwinnen.
Bilaam moet op de voorhand dus zo'n persoon geweest zijn. Hij was de beste kandidaat om leider over de niet-Joodse volkeren te worden, maar hij was een goed mens voordat hij profeet werd. Toen hij profeet werd, werd hij geestelijk vernietigd. Hij was namelijk niet in staat om de krachtige ervaring van profetie te kunnen hanteren, waardoor hij slecht raakte.
De RaMBaM leert dat Jechezkel hanavi daarentegen geen tegenstrijdigheden in zijn karakter kende, waardoor zijn profetieën reëel en langdurig waren. Voortdurend werkte hij aan zijn slechte middot en slechte gewoonten om deze onder controle te houden, waardoor hij juist naar een steeds hoger niveau werkte.
En er is tot slot nog les.
Spirituele grote mensen mogen individueel de verdienste hebben om profeet te worden, maar wanneer hun eigen volk en generatie niet heilig genoeg is, dan heb je een probleem. We kunnen dit direct toeschrijven naar de moderne tijd waarom er geen profeten meer zijn. Dit is niet omdat aan de individuen die van Hasjem de potentie hebben gekregen wat mankeren, maar er mankeert wat aan de waardigheid van het volk en onze generatie.
Naast de boven genoemde feit, had Bilaam de bekwaamheid om profetie te ontvangen op het niveau van Mosje Rabbenoe, maar hij had persoonlijk geen zelfdiscipline en kon zichzelf niet wegcijferen, zoals onze profeten. En was zijn volk – daarboven op – een onheilig en slecht volk, waardoor hij ook niet sterk genoeg was hen te weerstaan, zoals Jechezkel dit wel deed toen hij gehoond werd door zijn eigen volk. De tragedie is dan compleet.
Het antwoord op alle vragen van de niet-Joodse volkeren is recapitulerend als volgt.
“Ik [Hasjem] gaf jullie profetie door middel van een individu met grote potentie, maar zie wat er van hem geworden is. Bilaam was de beste en meest heilig persoon onder jullie. Maar zie wat er met hem is gebeurd. Van een heilig, goed mens, is hij een verdorven mens geworden. Hij was niet in staat zijn gave van profetie te hanteren, waardoor hij verdorven raakte. Dit omdat jullie het niet verdiende. Alleen het Joodse volk kan profeten voortbrengen die hun verantwoordelijkheid nemen... Als je iets ontvangt wat je eigenlijk niet verdient of het maakt je verdorven, is dit omdat het voor jou te moeilijk is om daar op de juiste manier om te gaan.”
De Joden, daarentegen, namen de broches aan en werkten als 1 volk zichzelf naar een hoger niveau.
Moraal van het verhaal: er zijn veel dingen in het leven die we graag hadden willen hebben, maar wanneer we deze dingen gekregen zouden hebben, zou het ons betere of slechtere mensen maken? Hoe vaak komt het voor wanneer een goed persoon opeens rijk wordt, om vervolgens veranderen in egoïsten? Wanneer iemand een gave ontvang waar hij niet goed mee om kan gaan, maakt die gave hem slecht.
Hasjem is de Enige die weet waar we wel of niet mee om kunnen gaan en wat ons juist op hogere spirituele niveau brengt. Wees daarom altijd tevreden met de gave en talent die je van Hem hebt gegeven en in Zijn avodah Hasjem, buit deze ten goede uit!
Bron: Limud Yomi Kleinman Editie deel II en III
©Jodendom-online 2014 |