“Beze'at 'apejcha to'chel lechem...” [Bereesjiet/Gen. 3:19]. Hoe kunnen wij verplicht gesteld worden om het zweet van onze voorhoofd te werken om brood te kunnen eten, terwijl wij de verplichting hebben om dag en nacht te lernen?
R'Lapides leert ons het volgende. R'Yehudah Hanasi zei: “Jesj qoneh 'olami besha'ah 'echat... sommige verdienen hun deel in Olam Haba in 1 moment”. 'Sja'ah' – moment – betekent letterlijk 'uur'. R'Yehuda vraagt dan: “hoe kunnen we een deel in Olam Haba verdienen in 1 uur?” Het antwoord is door dagelijks 1 uur Tora te lernen wanneer je een baan hebt.
R'Lapides concludeert dat iemand die per dag maar 1 uur kan lernen, maar doet dit met volle kavanah – aandacht – en de intentie heeft hetgeen hij leert ook werkelijk in praktijk te brengen, wordt beschouwd alsof hij dag en nacht heeft geleerd [“wehagieta bo jomam walajlah” … “evtorato jehgeh jomam walajlah...” Jehosjoe'a/Joz. 1:8; Tehilliem 1:2]. “Kie 'iem betorat Hasjem cheftso... want zijn verlangen is de Tora van Hasjem...” [idem 1:2]. Vanwege de situatie dat je slechts 1 uur per dag met volle intentie kan lernen, wordt het dus beschouwd als of je dag en nacht lernt, want Zijn Tora is waarnaar je verlangt.
Dan zegt Tehilliem 34:12: “Ga, luister naar mij, ik zal je leren ontzag te hebben voor Hasjem”. “Ga!” [lechoe] is in deze context verbazend, want je zou denken dat er zou moeten staan “Bo... Kom! luister naar mij, ik zal je leren ontzag te hebben voor Hasjem”. R'Lapides leert dat zelfs degene die moet gaan – naar zijn werk – dit moet doen met de nodige jirat Hasjem – ontzag voor Hasjem. Dit omdat hij jirat Hasjem heeft, zal hij zeker tijd reserveren om chesed – goede daden –, andere mitswot -geboden -, tefillot – bidden – en Toralernen doen. Hij voldoet dan aan “wehagieta bo jomam walajlah”, want je instelling zal dan zo danig zijn dat je naar je werk gaat met de gedachte dat je alleen maar werkt om je gezin te onderhouden en mitswot te doen zoals chesed en tsadaka – geven aan een goed doel – zodat je werkelijk een oprecht vroom leven leidt. Want ook R'Lapides leert wat we vaker in onze artikelen hebben geleerd dat wanneer je meer en harder werkt je niet per se meer gaat verdienen. Hasjem is Degene die op Rosj Hasjana vaststelt wat je inkomen wordt voor het komend jaar. De Gemara in Kiddushim 82b bewijst dit met het feit dat er geen vak bestaat waarin zowel rijken als armen niet actief zijn. Hasjem bepaalt dus wie rijk is en Hasjem bepaalt wie er arm is.
Verder leren wij dat Hasjem aanwezig is bij iedere minjan – geroep van 10 mannen – [Tehilliem 82:1], maar dat Hij ook is met 2 mensen die samen lernen [Malachi 3:16] en zelfs bij de persoon die in zijn eentje Tora leert [Sjomt/Ex. 20:21]. Waarom worden deze 3 situaties apart genoemd en wordt er niet gezegd dat Hasjem bij alles en iedereen is die Zijn Naam aanroepen en bestuderen?
De Gemara legt uit dat bij een minjan Hasjem daadwerkelijk tot hen komt, zelfs voordat ze beginnen te dawnen – bidden. Maar Avot 2:1 zegt toch dat al onze daden in een boek worden genoteerd? Tosafot leert: Hasjem heeft aparte boeken om de mitswot van individuen, maar ook mitswot die mensen samen doen te noteren. Vandaar dat de 3 situaties apart worden genoemd.
Bron: Limud Yomi Deel II
@Jodendom-online 2015 |