Sjiwwe zitten
Het jodendom is een realistische godsdienst en beseft dat de dood deel uitmaakt van het leven. We krijgen geen antwoord op vragen als ‘waarom juist nu’ en ‘waarom juist hij of zij’ maar het jodendom biedt een zeer effectief antwoord op de vraag hoe men moet omgaan met de dood.
Riten en gebruiken geven het ontredderde gemoed houvast. Voorschriften en tradities confronteren nabestaanden met de harde feiten die men liever ontloopt. Het verplichte rouwbezoek voorkomt dat de rouwenden steeds verder geïsoleerd raken en maakt korte metten met de irrationele angsten – ‘nabestaanden zijn eng’ – van velen uit de omgeving, die liever een straatje omlopen dan de treurenden in het gezicht te zien. De ‘etiquette’, die de joodse codex voorschrijft in het huis van de rouwbedrijvenden, stelt de nabestaanden in staat uiting te geven aan hun gevoelens en zorgt ervoor dat hun uiterlijk overeenstemt met hun innerlijk. Het jodendom staat echter niet alleen rouwverwerking door expressie van emoties voor ogen; ook reëducatie en reïntegratie, herstel van de band tussen het getroffen individu en de omringende gemeenschap is een belangrijk onderdeel van de sjiwwe – de rouwweek – en de gefaseerde afbouw van de rouw langs de dalen van de rouwmaand, het rouwjaar en de jaartijddag. Rouwverwerking is een openbare aangelegenheid waarin de hele gemeenschap deelt; het wordt niet teruggedrongen tot de privésfeer.
Een analyse van het joodse rouwritueel toont het diepe inzicht van onze Wijzen in de werking van de menselijke psyche.
Confrontatie met de realiteit Verhulling en verdoezeling van de dood vormen een slechte start voor de rouwarbeid. Psychologen benadrukken dat zonder voldoende bewuste erkenning van het harde feit van het overlijden verdrietverwerking niet op gang komt. Men blijft dan steken in de ontkenningsfase.
Dit moge triviaal klinken maar feit blijft, dat in het westen zeer veel gedaan wordt om de werkelijkheid van de dood te camoufleren. Het stoffelijk overschot wordt geschminkt en opgebaard om het zo levend mogelijk te laten lijken. Het gapende gat in de aarde wordt bedekt met een fraai groen kleed. Crematies zijn al helemaal onwerkelijk, ‘clean’ en omgeven met zachte muziek.
De joodse wet moedigt de naaste familie aan zoveel mogelijk mee te werken. Zij komen helpen wanneer de overledene wordt voorbereid op zijn laatste rustplaats en blijven waken tot aan de begrafenis. De doodskleding, de ruwhouten kist en de eenvoud van het graf benadrukken de realiteit van het harde einde.
De rouw wordt ingeleid door de keria, een grote scheur in de kleding. De joodse wet geeft hiervoor twee redenen: – om het verdriet op te wekken – om de aandacht van het grote verdriet af te wenden naar een kleiner, beter te bevatten verlies.
Deze twee redenen lijken elkaar tegen te spreken. Toch liggen zij in elkaars verlengde. Vaak zijn de nabestaanden nog te hevig geshockeerd om tranen te kunnen laten. Het is allemaal nog te onwerkelijk. Door de aandacht te richten op een kleiner, beter te bevatten verlies – een kledingstuk – wordt het grote verdriet als het ware meegetrokken. De keria vormt de eerste inleidende stap richting rouwverwerking.
De factor tijd In onze moderne maatschappij neemt men nauwelijks tijd voor rouwen. Vrijwel direct na de begrafenis gaat men weer aan het werk; het leven gaat immers gewoon door. Na vier of vijf jaar met allerlei onverwerkte rouwproblemen te hebben rondgelopen belandt men bij de rouwtherapeut.
In de rouwpsychologie wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende aspecten: – allereerst het kader: in een rouwtherapie wordt men min of meer gedwongen zich te wijden aan de rouwarbeid; het dagelijks leven wordt ten behoeve hiervan een tijdje stopgezet, er wordt ruimte en rust gecreëerd voor slechts één doel: rouwverwerking. – dan zorgt de therapeut voor een adequaat begeleidende omgeving: zijn taak is het, zijn gehele kennis en wezen ter beschikking te stellen van de cliënt; de gevoelens van de nabestaanden zijn de enige relevante factoren. – in elke interactie tussen therapeut en cliënt wordt het verhaal opnieuw geformuleerd en herbeleefd in al zijn aspecten. – nadat de rouwende zijn verhaal heeft gedaan, krijgt hij steeds meer opdrachten te vervullen in de richting van een nieuwe identiteit, zoals `weduwnaar’ in plaats van `echtgenoot’.
Het is een voortdurende afwisseling tussen vrijheid van expressie en beperking door opdrachten, tussen teruggaan en vooruitgaan. Het vereiste gedrag wordt steeds actiever; het niemandsland waarin rouwenden zich bevinden, de fase tussen de relatie met de dode en de relatie met de levenden, gaat langzamerhand over in een nieuwe modus vivendi.
Al deze factoren vinden wij terug in de sjiwwe – de rouwweek. De rouwende is zeven dagen vrijgesteld van dagelijkse beslommeringen: hij màg zelfs niets anders doen dan treuren. Vrienden en kennissen nemen de dagelijkse taken over. Hij wordt omringd door de gemeenschap, die zich in zijn aanwezigheid dient te onderwerpen aan zijn gemoedstoestand; hij bepaalt de sfeer. De bezoekers komen binnen, gaan zitten en wachten tot de rouwende hen aanspreekt. De gemeente krijgt een soort therapeutenrol toegewezen. Opmerkingen met een ondertoon van een standje of terechtwijzing zijn uit den boze. Het bezoek aanvaardt de rouwende in zijn meest `ontmenselijkte’ toestand, ontsierd en van zijn omgeving vervreemd.
Expressie van emoties Door de aanwezigheid van het bezoek dat alleen maar komt om hem te helpen in zijn treurige stemming, wordt de rouwende aangemoedigd tot een zo groot mogelijke mate van expressie. In de praktijk betekent dit, dat de treurende familie steeds weer vertelt over de overledene: de omstanders horen dit aan en vertellen ook hun ervaringen met de dode. Uit onderzoek is gebleken dat conversatie met vrienden en verwanten de zorgen inderdaad helpt verlichten. Zo krijgt de familie zelf ook een vollediger beeld van hun dode; het feit dat de overledene ook voor anderen veel betekend heeft is een grote steun in het rouwen.
Voorts is de gemeenschap een steunende factor daar ze de familie over de vaak voorkomende schuldgevoelens als `hebben we wel genoeg voor hem gedaan’ heen helpt. Indien de omstanders zich strikt houden aan de voorgeschreven gedragsregels worden vele irrationele schuldgevoelens uit de wereld geholpen.
Fasering van de rouw De rouwweek wordt gevolgd door de rouwmaand en het rouwjaar, waarin met het verstrijken van de tijd steeds meer eisen in de richting van de nieuwe identiteit worden gesteld. De rouwende begeeft zich weer onder de mensen. In de synagoge zegt hij dagelijks kaddiesj – het gebed voor de doden. Hij neemt gedurende het rouwjaar een andere plaats in. Kaddiesj is een actieve vorm van uiting van zijn bedrukte gemoed. In Kaddiesj geeft de rouwende uiting aan zijn bedrukte gemoed. Het gezamenlijke kaddiesj-zeggen leert op zachte doch indringende wijze, dat meerderen zijn ervaring delen. In de rouwmaand en het rouwjaar is er een voortdurende afwisseling tussen vrijheid van emotionele expressie en beperking door verboden die uiting geven aan zijn depersonalisatie en vervreemding, die consistent zijn met de vervreemdende kwaliteit van de dood. Hij scheert zich niet en knipt zijn nagels niet, koopt en draagt geen nieuwe kleding, mijdt muziek en feestelijke bijeenkomsten als uiting van het niemandsland, waarin hij zich bevindt. De duidelijke begin- en eindpunten van de rouwstadia begeleiden zijn gevoelens.
De band met de gemeenschap Een typisch kenmerk van het rouwproces is desinteresse in de omgeving. De treurende is losgeslagen van een tot nu toe bekende wereld en voelt zich geen deel meer van de gemeenschap; hij heeft geen ander doel meer in het leven dan bezig zijn met de overledene en verliest de mogelijkheid een nieuw liefdesobject te kiezen.
Rabbi E.L. Dessler (20e eeuw) stelt in Michtav meEliahoe dat liefdevolle interesse voor de medemens te maken heeft met geven; het Hebreeuwse woord voor liefde komt ook van het woord geven. Hoewel de treurende vrijwel alleen op zichzelf geconcentreerd is, stelt men hem in staat, door te luisteren en te ontvangen, iets van zichzelf te geven in zijn allermenselijkste manier van zijn, afhankelijk van de ander. Aan iedereen tot wie de rouwende het woord richt geeft hij iets hoogstpersoonlijks mee; hij stelt zich uiterst kwetsbaar op, zal en mag zich niet laten leiden door gevoelens van hoogmoed of onechtheid. Hij kan niet anders in deze situatie dan zijn ware ik tonen. Dit kunnen en mogen geven van de eigen gevoelens stelt de mens in staat weer te beginnen met een gevoel van liefde voor de ander en een begin te maken met het herstellen van de gemeenschapszin. Zodra er sprake is van een hoge mate van acceptatie vanuit de omgeving, zelfs ten aanzien van irreële gevoelens, is een gezond rouwproces mogelijk. Dit is de functie bij uitstek van het veel geroemde ‘ondersteunende sociale netwerk’.
Rouwbezoek wordt door de joodse leer voorgeschreven. Gedurende de rouwweek staat de voordeur open en maakt men geen afspraken, komt gewoon langs en gaat zitten. Mooie woorden hoeven niet want de treurenden bepalen het gesprek. De rouwgebruiken getuigen van goddelijke wijsheid in de intermenselijke situatie nog voordat psychologie en psychotherapie waren uitgevonden.
Toch een beperking Helaas is het joodse volk niet altijd vergund geweest haar doden te betreuren en een volledig rouwproces door te maken. Na de Holocaust was hiervoor nauwelijks gelegenheid. De overlevenden waren te druk bezig met het opbouwen van een nieuw bestaan. Liefst wilde men alles zo snel mogelijk vergeten en verdringen. Velen mochten niet spreken, omdat anderen nog verschrikkelijker ervaringen hadden. Vaak werd men zelfs niet geheel geloofd…
Het doel van de rituelen is het treurende individu in staat te stellen zich als zodanig op te stellen en zijn ellende te uiten. Omstanders moeten komen en hem troosten en zo een band met het gezonde deel van het volk mogelijk maken.
Universele rouw In geval van universele rouw verliezen de rituelen hun functie. Niemand is er om te troosten, het individu is niet teruggetrokken uit de gemeenschap, die immers hetzelfde lot onderging en kan daar ook niet gradueel naar toe groeien. Het verdriet is vaak te groot om te kunnen verwerken…
Bij de ondergang van de eerste Tempel gaf G’d aan de profeet Ezechiël de opdracht, een microcosmos te worden van het lot der Joden bij die verwoesting. Hij moest rouwen, maar zonder de ondersteunende factor van onze rouwrituelen. Treurende om het verlies van Israëls grootheid (zoals in onze dagen de gevolgen van de Holocaust voor het Europese jodendom) zouden voor hem de treurpraktijken ongeschikt zijn.
©Dayan Evers 2015 |