Tehilliem 23 is een hele bekende Tehilliem en door vele erg geliefd. Dawied Hamelech componeerde het in een van de moeilijkste tijden van zijn leven. In die periode verstopte hij zich voor Sja'oel Hamelech in het troosteloze bos Ja'ar Charet [Sjmoe'el/Sam. I 22:5]. Het bos droeg die naam omdat het uitgedroogd was als cheres, gebakken aardewerk. Maar juist in die tijd ervoer Dawied de nabijheid, maar ook bijstand van de Kadosj Baroech Hoe! Voor Davied doorweekte Hij het droge bos in vochtigheid dat de geur had van Olam Haba. Hij maakte het gras en bladeren zelfs sappig en eetbaar voor Dawied [Midrasj]!
Mishnah Berurah Orach Chaim 166:1 vertelt over een minhag -gewoonte- dat deze Tehilliem werd gezegd tussen de broche netilat jadajiem [het handen wassen voor de broodmaaltijd] en de broche [zegen] over het brood. De Ari Z”L legt het verband uit tussen Tehilliem 23 en de maaltijd. De Tehilliem bevat namelijk 57 woorden, wat dezelfde getalswaarde heeft als zan, wat voeding betekent. Verder bevat deze Tehilliem 227 letters. Het woordje brachah -zegen- heeft de getalswaarde van 227. De Ari Z”L concludeert hiermee dat degene die deze Tehilliem reciteert en leeft naar de boodschap die deze Tehilliem bevat, zal altijd gezegend wordt met voldoende voorzieningen.
“Ro'ie...mijn herder...” [pasoek 1] In de vroegere jaren was Dawied Hamelech net als Mosje Rabbenoe schaapsherder. Hij was trots dat hij schaapsherder is geweest. De Kadosj Baroech Hoe test Zijn dienaren dikwijls hoe zij als schaapsherder functioneren. Beide hebben hun integriteit wel als schaapsherder bewezen. Zo liet Dawied Hamelech zijn schapen altijd in de woestijn grazen, ver van velden die eigendom waren van andere mensen. Midrasj 78:70 voegt er aan toe dat Dawied voor iedere dier de moeite nam om hen goed te verzorgen. Zo werden de kleintjes gevoed met de zachte puntjes van het gras, de volwassen rammen kreeg de rest van de deel van de grassprietjes en de oudjes gaf hij de wortels. Toen zei Hasjem: “jij hebt je bewezen dat je goed met de schapen van anderen omgaat. Sta op, leid Mijn kudde van Israël!” [RaMBaM, Hilchot Melachiem 2:6 en Divrej Hajamiem/Kron. I 11:2]. Talmoed Succah 52b staat: “Er zijn 7 schaapsherders [mannen die de wereld naar de pad van de rechtvaardigheid leidden]. In hun midden zit Dawied. Aan zijn rechterzijde zitten Adam Harisjon, Seth en Metoeshelach [Metusalem]. Aan zijn linkerzijde zitten Avraham Avinoe, Ja'aqov Avinoe en Mosje Rabbeinoe.
In pasoek 1 noemt de herder van Israel Hasjem zijn herder.
“Lo' 'echsar... ik zal niets te kort komen...” beschrijft Hasjems eindeloze vrijgevigheid naar Zijn volk in de woestijn. Zoals Hij voor Dawied uitstekend in het bos Ja'ar Charet zorgde waar hij kon eten en kon genieten van de geur van Olam Haba, zo gaf Hij het volk iedere dag te eten, zorgde Hij ervoor dat hun kleren en schoeisels niet versleten raakten en Hij zorgde zelfs er voor dat het volk niet van al dat lopen uitgeput raakte! Hij zorgde de hele periode van 40 jaar meer dan uitstekend voor hen.
“Jenahalenie... Hij leidt mij...”. Het kan zo zijn dat je erg verlangt om je ergens te vestigen, maar je wordt gedwongen om verder te gaan totdat je na omleidingen eindelijk ergens neer kan strijken om uiteindelijk tot rust te kunnen komen. “Ook dit is gam zoe latova [ook dit is ten goede],” zegt Dawied in deze pasoek. “Accepteer dit met een blij hart!” Dus, wanneer “Hij mij leidt”, dus dwingt om elders toe te trekken, dan moet ik het gevoel hebben alsof ik in kalme rust aan “mie menoechot... rustigewateren” zit [pasoek 2].
“Bema'glej tsedek... op paden van rechtvaardigheid...” [pasoek 3]. Een goede herder zal zijn schaapje nooit langs een te gevaarlijke of te moeilijke weg laten lopen. Hij zal er altijd alles aan doen om het langs de meest gemakkelijke weg te laten wandelen [Radak en Ibn Ezra]. Chidoesjei Charim vraagt: “Waarom plaats iemand zichzelf soms in een situatie waarin het uiterst moeilijk is om zich van de zonde weg te houden? Staat er niet in de Gemara [Avodah Zarah 3a] geschreven dat Hasjem mensen niet op een manier test die zij niet zouden kunnen weerstaan?” Zijn antwoord is kort en bondig. De testen van Hasjem zijn gemakkelijk te overwinnen. Echter wanneer je zelfin een situatie komt waar de zonde kan opduiken, dus een situatie waarin je jezelf hebt gebracht, dan is het helemaal niet gegarandeerd dat jij de test veilig en wel zal overwinnen.Dus als het schaapje op een te gevaarlijke pad terecht komt, dan is het door zijn eigen toedoen. Hoewel de weg van Hasjem niet altijd even makkelijk is en soms voor ons mensen erg moeilijk, is het wel de gemakkelijkste weg. Ook al snappen we nog niet meteen waarom.
Ook al moeten we wandelen begej' tsalmawet... door de vallei dat overschaduwt wordt door de dood...” [pasoek 4], wandelen door de alle ballingen heen met alle vervolgingen van dien, “Lo' 'iera' ra'... ik zal niet bang zijn voor het kwaad.” Aan een vrome werd eens gevraagd: “Ben je niet bang voor al die wilde dieren?” Antwoordde hij: “Ik voel me te beschaamd voor de Kadosj Baroech Hoe om maar ergens ter wereld maar bang voor te zijn behalve voor Hem!” Want Zijn stok en staf zijn een en het zelfde [Radak]die de Herder voor 2 verschillende omstandigheden gebruikt: de stok om Zijn schaapjes een tik te verkopen wanneer zij die nodig hebben en de staf om hen te helpen in tijd dat de schaapjes het moeilijkst hebben.
“Ta'aroch lefnaj sjoelchan...Jij hebt een tafel voor mijn aangezicht bereid...” [pasoek 5] . Ook dit is een verwijzing naar de tijd van de woestijn toen Hasjem het volk omringde met Zijn volk. Hij liet zoveel man[manna] vallen, dat de man de hemel reikte zodat alle gojische volkeren zouden zien wat Hij voor het Joodse volk dagelijks heeft gedaan. Bnej Jisrael waren hieronder zeer ontspannen, aten van de man en prezen Zijn Naam en zeiden: “Ta'aroch lefnaj sjoelchan...”. In Tamoed Ta'anit staat een verhaal van Rabbi Chaninah bar Dosa die beroemd was om zijn vroomheid. Hij was zo arm dat hij niets in bezit had voor zelfs de Sjabbat. Hij dawnede voor G'ddelijke bijstand en een hand uit de hemel gaf hem en gouden tafelpoot. Later werd hem getoond in een droom dat in Olam Haba de rechtvaardigen waren voorbestemd om aan een driepotige gouden tafel te zitten, maar zijn tafel zou slechts 2 poten hebben, omdat de 3e poot al aan hem gegeven is voor levensonderhoud in deze wereld. Rabbi Chaninah dawnende direct dat de poot weer teruggenomen zou worden. Dawied Hamelech vertrouwt erop dat ondanks alle aardse zegeningen die hij mocht ontvangen van Hasjem, dat zijn gouden tafel in Olam Haba geheel intact zou blijven [je kan beter voor eeuwig in het hiernamaals beloond worden, dan tijdelijk in dit leven. Zie HIER voor meer].
“Kosie rewajah... mijn beker stroomt over...” De beker symboliseert Dawied Hamelech's hart die overstroomt van liefde en waardering voor zijn Schepper. Een ieder die stil staat bij alle zegeningen en goedheid die Hasjem ons allemaal dagelijks geeft, raakt automatisch overweldigd [zie HIER voor meer]. Hoe komt het dat de meeste mensen dit gevoel niet kennen? Omdat zij simpelweg bitterheid en desillusie in hun leven toelaten dat scheuren in hun harten veroorzaken.
'Eech tov wechesed jirdfoenie kol jemej chaj... mag het zo zijn dat alleen goedheid en liefdadigheid in alle dagen van mijn leven mij najagen” [pasoek 6]. Dawied Hamelech verwoordt zijn verzoek met met het verkleinwoord 'eech' – alleen – een kleine hoeveelheid, om te benadrukken dat hij slechts een minimum aan wereldse goederen vraagt, omdat overbodige luxe hem berooft van zijn volledige aandeel in Olam Haba [Midrash Shocher Tov]. “Le'orech jamiem... voor lange jaren....” in het Huis van Hasjem, Olama Haba, een periode zonder einde [RaMBaM Hilchot Teshuvah 8:4].
De volgende sjioer geeft Rabbi Mizrachi uitleg over zowel Tehilliem 21 tot en met 25 [Tehilliem 23 begint op de 35e minuut]. Hij weet de Tehilliem altijd in onze huidige tijd te plaatsen.