‘We horen in Kiev geen geschut, zoals in Marioepol. De oorlog is hier ver vandaan, maar tegelijk akelig dichtbij. De rabbijn van Donetsk ontmoeten wij in zijn cultureel centrum te Kiev. Hij is in Israël geboren en is twintig jaar geleden naar de Oost-Oekraïense gegaan met zijn familie om daar de Joodse gemeenschap te dienen.
Drieduizend families telde zijn gemeenschap. Hij had tien rabbijnen die voor en met hem werkzaam waren. Een imperium had hij daar opgebouwd. Verscheidene synagogen, rituele baden, een school met vierhonderd leerlingen, een kleuterschool met veertig peutertjes, een gaarkeuken, prachtige gebouwen in een groeistad met 1,1 miljoen inwoners en een zeer rijk Joods leven.
Maar drie jaar geleden stortte zijn bloeiende Joodse gemeente in. Huizen werden verbrand en de Joodse gemeenschap kwam onder grote druk te staan. Hoewel Donetsk officieel Oekraïne heet, ligt de macht bij de Russisch gezinde separatisten. Vanwege zijn vermeende sympathie met Oekraïne, moest hij kiezen tussen vluchten of de dood. Hij vluchtte, maar hij is niet de enige vluchteling. Van de 1,1 miljoen inwoners zijn er nog maar 600.000 over in een stad die geen financieel verkeer meer heeft, geen luchthaven en vol zit met roofmoord en verkrachting. Hij heeft hier in Kiev een oud gebouw gehuurd, bestemd voor de ‘gevluchte Donbas-Joden’. Donbas is de provincie waarvan Donetsk de hoofdstad is. De foto’s van zijn vroegere rijkdom hangen hier triest aan de ongeverfde muren. Als een herinnering aan wat eens was. In zijn Joods Cultureel Centrum komen ‘Donbas-Joden’ bijeen. Hun huizen in Donetsk zijn onbeheerd achtergebleven. Ze kunnen hun geboortestad niet meer in en als ze toch binnen de stadsgrenzen weten te komen, dan kunnen ze er niet meer uit. De gehele provincie is een soort niemandsland geworden waar anarchie de regering vormt. Er zijn nog enige honderden Joden achtergebleven. Ze konden of wilden niet weg. Ze waren te oud en te zwak.
In de goede tijden telde zijn gaarkeuken voor de armsten dagelijks dertig bezoekers, nu zijn het er bijna honderdvijftig. De armoede bij de achtergeblevenen is ongekend. Maar de rabbijn geeft niet op. Hij helpt zijn vluchtelingen in Kiev aan huisvesting, aan werk, aan voedsel en houdt zelfs zijn school in Donetsk nog op afstand open. De school, met ooit meer dan vierhonderd leerlingen, telt nog maar 26 kinderen. Ook voor de achterblijvers zet de rabbijn zich dag en nacht in. “Ik ben dan wel overboord gegooid, maar ik blijf de kapitein die zijn zinkend schip als laatste zal verlaten!” zegt hij. Ik wilde hem vragen of wellicht het schip al is gezonken, maar ik zwijg om hem niet nog meer verdriet en zorg te bezorgen. Dagelijks vallen er slachtoffers onder de piepjonge soldaten die nog nauwelijks hun kinderjaren zijn ontgroeid. In de stad zelf vallen van tijd tot tijd raketten. In het Joods Cultureel Centrum van Kiev lees je de zorgen af van de gezichten. De mensen vinden bij elkaar steun. Ze moeten iets nieuws opbouwen. Ze hebben huisvesting nodig, en ook geld, eten en een thuis … ze zijn zinloos ontheemd. Hun gezichten blijven op mijn netvlies gekerfd als ik in het vliegtuig naar Amsterdam stap.
Na een paar uur vliegen zit het er voor mij weer op en sta ik weer met voet op Nederlandse bodem. Van Koen moet of mag ik terugkomen. De vraag is alleen wanneer. Waarom, vraag ik hem: “Wat was of is mijn meerwaarde?” Ja, ik besef dat ik nieuwe contacten heb mogen leggen, tussen de nood en de hulp, als een huwelijksmakelaar. Ongetwijfeld kan ik meer van deze huwelijken maken, helaas. Maar Koen kan niet heel Oekraïne op zijn schouders nemen. Zelfs de onuitputtelijk lijkende Koen, die rijdt, praat, belt en organiseert, heeft zijn grenzen. Hoeveel meer contacten kan hij aan? Maar hij ziet mij niet alleen als een koppelaar tussen verdriet en vreugde, maar vooral ook als een bemoediging voor zijn team van vrijwilligers en voor de Joodse gemeenschappen in de ver weg-gebieden. Misschien heeft hij gelijk. Maar nu even op volle toeren voor mijn werk in Nederland en voor de RCE, Rabbinical Center for Europe.
Tweeduizend zeshonderd en drieënvijftig kilometer heb ik in de auto gezeten. Zeven uur op vliegvelden zitten wachten. Drie vluchten, acht toespraken achter de rug en dertien dramatische ontmoetingen moeten verwerken. Ben ik moe? Depressief? Valt wel mee. Tevreden? Ja, maar ook erg geschrokken door de ongekende ellende en de beperkte mogelijkheden om te kunnen helpen. Maar de overhand heeft bij mij het gevoel van dankbaarheid dat mij de gelegenheid is geboden om een beetje mee te helpen met het bieden van broodnodige hulp aan Joden in Oekraïne.’
Bron: Jonet |