Er wordt gebeld. Ik doe open. En wie staat daar?
Het is Stanley Miller! De wereldberoemde Stanley Miller die, samen met Harold Urey, in 1953 aantoonde dat organische moleculen in een levenloze omgeving uit anorganische stoffen kunnen ontstaan.
Ik neem zijn jas aan en laat hem mijn studeerkamer binnengaan.
‘Neemt u alstublieft plaats.’ Wat een bijzondere gast!
‘Wilt u wat drinken; koffie, thee of iets anders drinken? Of misschien gewoon een glaasje water. Want zonder water kan het leven immers niet bestaan en niet zijn ontstaan, toch?’
Miller glimlacht. En hij vertelt: ‘In het experiment heb ik, samen met Harold, de vermoedelijke toestand van de vroege aarde in een laboratorium nagebootst.’
Hij laat mij een schematische schets van het toestel zien. En hij vervolgt: ‘Een mengsel van methaan, ammoniak, waterdamp en waterstof hebben wij verwarmd en blootgesteld aan elektrische ontladingen.’
‘Elektrische ontladingen?’ vraag ik verbaasd.
‘Simulatie van de bliksem. Men veronderstelt namelijk dat de wrijving van de stofdeeltjes die vrijkwamen bij vulkanische uitbarstingen verantwoordelijk zijn geweest voor deze bliksem. En de samenstelling van het mengsel hebben wij gekozen op grond van wat men op dat moment aannam over de jonge aarde voordat er leven was.’
‘En wat was het resultaat van het experiment?’ vraag ik eerbiedig.
‘Er waren aminozuren gevormd! Ja, ja! En aminozuren worden door levende cellen gebruikt. Dus! Alleen, toegegeven, met aminozuren heb je nog geen eiwitten. En ieder eiwit heeft een andere volgorde van aminozuren. Een eiwit kan gemakkelijk uit enkele duizenden (!) aminozuren bestaan. Daarbij, de bouwstenen van DNA en RNA (nucleotiden) ontbraken. Zelfs simpele versies zoals nucleosiden werden niet gevonden. Helaas!’
‘Jammer, heel jammer!’ merk ik vol empathie op.
‘Inderdaad, heel jammer. Maar nog meer jammer is het feit dat later onderzoek heeft uitgewezen dat de vroegere atmosfeer noch reducerend noch oxiderend was. En daarmee was mijn theorie totaal achterhaald.’
‘Totaal?!
‘Ja. Totaal. De samenstelling van de oer-atmosfeer blijkt namelijk anders geweest te zijn dan in ons experiment werd aangenomen. Waarschijnlijk bestond de oer-atmosfeer uit stikstofgas en koolstofdioxide. Waarschijnlijk!’
‘Waarschijnlijk?’
‘Inderdaad; waarschijnlijk. Alleen maar waarschijnlijk. Dat moet ik eerlijkheidshalve benadrukken. Niets is met zekerheid te zeggen.’ Bovendien,’ zo gaat mijn op bezoek zijnde wereldberoemde wetenschapper na een korte stilte verder, ‘andere wetenschappers, zoals bij voorbeeld de vooraanstaande evolutionist’
‘Evolu-zionist?’ vraag ik verwonderd.
‘Nee; ik heb het over een vooraanstaande evolutionist, over Richard Dawkins. Hij en andere wetenschappers veronderstellen dat het eerste leven niet op aarde zélf ontstond, maar ergens in het heelal. Maar of dat zo is?’
Miller valt stil. Dan zegt hij, toegevend: ‘In de ‘kraamkamers van het heelal’ gebeuren een heleboel dingen waar wij eigenlijk maar weinig vanaf weten.’
Geboeid blijf ik luisteren. Mijn stokpaardje komt eraan.
Miller: ‘Want hoewel het duidelijk is dat er in een wolk interstellaire materie ingewikkelde moleculen kunnen worden gevormd, is de oorzaak daarvan een groot raadsel. De dichtheid van de gaswolk is namelijk zo laag dat het bijna nooit voorkomt dat twee deeltjes dicht genoeg bij elkaar komen om met elkaar te reageren.’
‘Kan je eigenlijk wel spreken van wetenschap en wetenschappers, nu wij blijkbaar zo weinig weten?’ durf ik te vragen
Ondanks mijn priemende vraag en ondanks alles maakt Stanley Miller geen te neergeslagen indruk. Wat toch wel te verwachten zou zijn. En ik vraag: ‘Hoe komt het dat u, na wat u mij zojuist hebt verteld, niet diep teleurgesteld bent? Eerst wereldwijd geprezen om uw Urey-Miller-experiment en daarna…’
‘Ach,’ valt Miller mij in de rede: ‘In bijna elk boek over biologie dat op middelbare scholen in Nederland wordt gebruikt, kom je mij en mijn experiment tegen! Nog steeds wereldwijd geprezen dus!’
Mijn persoontje en de dus nog steeds wereldwijd geprezen Stanley Miller nemen afscheid.
‘Only one question more, mister Miller,’ zeg ik terwijl ik hem zijn jas aanreik, ‘is leven alléén maar een stoffelijk, chemisch verschijnsel? Of is leven meer dan dat?’
Even later is Miller vertrokken. Blijkbaar wil hij niet op deze vraag reageren. En dus moet ik dan maar zelf op zoek naar een antwoord gaan. Maar nu even niet.
Voor dit moment volsta ik met het volgende: uit het gesprek met Stanley Miller heb ik begrepen dat de geleerden van mening zijn dat het leven – wat dat ook mag zijn – niet vanzelf is ontstaan.
Maar het is er wel!
Even diep ademhalen. Het leven is niet vanzelf ontstaan… Maar het is er wel….Moet ik dan niet logischerwijze concluderen dat er een Tot Stand Brenger moet zijn?!
Wat mij betreft, tot een andere conclusie kan ik niet komen. Benieuwd wat Elsje ervan vindt.
|