Een van de aangrijpendste gebeden uit de liturgie van Rosj Hasjana is het ` Oenetanne tokef’ – laten wij grootheid toekennen - uit de Moesaf. Direct daarna volgen de woorden “Oetesjoeva oetefilla oetsedaka ma’awierien et ro’a hegezera” – inkeer, gebed en weldadigheid kunnen het onheilvolle van het G’ddelijk oordeel afwenden. Gedurende de Jamiem Towiem, feestdagen van Rosj Hasjana zijn wij intens bezig met tesjoeva en tefilla; de mitsva van tsedaka – het ondersteunen van minvermogenden – moeten wij reeds voor Rosj Hasjana hebben vervuld. Het is immers op Jom Tov verboden geld te doneren. Zijn we deze plicht voor Rosj Hasjana niet nagekomen, dan kunnen wij dit goedmaken in de aseret jemee hatesjoeva – de dagen van inkeer tussen Rosj Hasjana en Jom kippoer.
Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten Tsedaka is een mitsva voor jong en oud, en is niet alleen beperkt tot Rosj Hasjana. Gaat het hierbij altijd om grote bedragen? Bij voorkeur moeten wij minstens een tiende afstaan van al onze inkomsten (de dag voor Rosj Hasjana geldt hierbij als laatste dag van het Joods-fiscale jaar). Maar ook kleine donaties zijn belangrijk; wij moeten hierbij ook op de kleintjes letten. In vrijwel ieder huis staan Tsedaka-busjes. Verschillende geestelijke leiders propageren het bezit van deze busjes, omdat Tsedaka-busjes ons er op attent maken, dat de mitsva van Tsedaka een voortdurende plicht is, die bij voorkeur iedere dag verricht moet worden. Velen hebben de gewoonte geld in de busjes te stoppen voor iedere tefilla (gebed). Rabbi Menachem Mendel Schneersohn, de Lubawitscher Rebbe uit New York, heeft er zelfs op aangedrongen om Tsedaka-busjes – poesjkes in het Jiddisj – uit te delen aan de Israelische soldaten. Hij droeg zijn chassidiem op er op toe te zien, dat er in ieder legerkamp busjes aanwezig zouden zijn. Tsedaka moeten wij niet alleen zien in financiële termen; Tsedaka kent ook kwalitatieve aspecten. De Talmoed vertelt, dat Abba Chilkija en zijn vrouw beiden veel aan liefdadigheid deden. Wanneer beiden echter dawwenden (baden) om regen dan werden haar gebeden eerder verhoord. De reden hiervan was, dat Abba Chilkija slechts geld gaf aan armen, waarmee ze eten konden kopen - een relatief indirecte vorm van Tsedaka. Zijn vrouw gaf de armen echter altijd direct voedsel, niet slechts een middel om hun honger te stillen. Door haar directere betrokkenheid werden haar gebeden eerder verhoord (B.T. Ta’aniet 23b).
Emotie Tegenwoordig gaat in veel gevallen de emotionele inhoud bij het geven van Tsedaka, het gevoel, verloren, doordat directe hulp vaak gewoon niet mogelijk is. We schrijven een cheque uit, doen deze op de post en maken geld over aan een verder onbekend doel. Aan de ene kant is deze wijze van doneren beter vanwege de wederzijdse onbekendheid van donateur en ontvanger, aan de andere kant ontbreekt vaak de betrokkenheid bij de nood van anderen. We geven maar zijn nauwelijks geïnvolveerd in de ellende, die we willen helpen lenigen. De emotionele en fysieke afstand tussen donateur en begunstigde wordt enigszins overbrugd door het busje op de schoorsteen: het concretiseert de bestemming van de afdrachten en stelt de mens in staat zich te identificeren met het doel, waarvoor de gelden bestemd zijn.
Educatief effect Het Tsedaka-busje heeft eveneens een opvoedkundig effect. Ook kinderen kunnen nu een deel van hun zakgeld besteden aan een goed doel. Kinderen hebben er vaak de grootste moeite mee om iets “van zichzelf” weg te geven. Maar goed voorbeeld doet volgen: als vader of moeder iedere dag iets doneren, zullen ook de kinderen hiertoe bereid zijn. Zo worden zij “net zoals pappa en mamma”. Imitatie-leren is immers een pijler van ons sociale gedrag. Een eigen busje voor ieder kind is educatief het meest effectief. Is Tsedaka-geven in de prille jeugd voornamelijk een kwestie van doen, op wat oudere leeftijd volgt meer intellectuele interesse: vroeg of laat zal elk kind zijn vader of moeder vragen, wat dat busje nu wel te betekenen heeft. Vader en moeder worden zo in de gelegenheid gesteld het idee van Tsedaka – sociale betrokkenheid en hulpverlening – uit de doeken te doen. Ouders zouden kunnen vertellen hoe de mitsva van Tsedaka als een rode draad door onze geschiedenis loopt: Avraham werd uitverkoren als aartsvader van het Joodse volk, omdat hij zijn nakomelingen opdroeg Tsedaka te doen; het Joodse volk werd uit Egypte verlost, omdat zij hun Tsedaka-plichten – ondanks de moeilijke omstandigheden – nooit verzaakten. De Joodse boer moest altijd een tiende weggeven aan armen, terwijl de eerste ballingschap van het Joodse volk een gevolg was van geestelijke armoede. Men kon het niet meer opbrengen een-tiende weg te schenken aan noodlijdende broeders. Verder kunnen zij de kinderen vertellen, dat sommige mensen de mitsva van Tsedeka zo belangrijk vinden, dat zij zelfs leningen aangaan om behoeftigen te helpen. Hoe frequenter iemand Tsedaka geeft, des te prijzenswaardiger is dit. Dit in tegenstelling tot de vervulling van de mitsva van Tsedeka in een keer, zelfs als het totaalbedrag gelijk is. Maimonides (1135-1204) schrijft, dat naast kwaliteit ook een kwantiteit aan goede daden bijdraagt tot spirituele verheffing. Het doel van dagelijks Tsedaka geven is niet “meer geven dan men kan” maar een poging onze houding tegenover anderen te verbeteren. Met het oog hierop werken vele kleine donaties doeltreffender dan enkele grote schenkingen per jaar.
Status van het geld in het busje In de halachische (Joods-wettelijke) literatuur komt het Tsedaka-busje op de schoorsteen ook aan de orde. Verschillende geleerden vragen zich af wat de status is van de gelden in het busje. Heet het geld in het busje al het eigendom van de begunstigden of heeft het de beschikkingsbevoegdheid van de donateur nog niet verlaten? Verschillende halachisten nemen aan, dat de gelden in het busje fictief reeds behoren aan de instituten of personen, waarvoor gedoneerd werd. Deze opvatting heeft gevolgen voor de praktijk. Vaak gebeurt het bijvoorbeeld, dat busjes lange tijd niet geleegd worden. A-priori is het beter geen Tsedaka meer te stoppen in deze busjes. Wat moet men echter doen met het geld, dat er reeds in ligt? Nu we aannemen, dat het geld reeds eigendom is geworden van het aangegeven instituut is bestemmingsverandering eigenlijk niet meer mogelijk. Kent men het adres, dan doet men er goed aan het geld op te sturen (verzendkosten mag men betalen uit de gedeponeerde gelden). Als het onmogelijk is het adres van het instituut te achterhalen, lijkt het beter de gelden te schenken aan een gelijkluidend doel. Hierbij steunt men dan op de visie van de geleerden, die aannemen, dat het geld in het busje nog geen eigendom is geworden van het op het busje vermelde doel, zodat bestemmingsverandering – bijv. van het ene weeshuis naar een ander – geoorloofd is. Zo wordt de kans op verlies e.d. gereduceerd. Als blijkt, dat het instituut van bestemming inmiddels heeft opgehouden te bestaan, heeft men het recht de gelden te besteden aan een ander instituut binnen hetzelfde algemene doel.
Donatie per ongeluk Vaak staan er vele busjes op het dressoir of de schoorsteen. Heeft men per ongeluk geld gestopt in busje A, hetgeen eigenlijk bestemd is voor busje B, dan mag men het geld uit busje A halen en in busje B stoppen, omdat een schenking in dwaling geen schenking is. Het is toegestaan geld uit de busjes te wisselen voor klein- of grootgeld, als aannemelijk is, dat de penningmeester van het doelinstituut hier geen bezwaar tegen heeft. Het is echter verboden geld te lenen uit de busjes. Als geld uit verschillende busjes op de grond is gevallen en niet meer is na te gaan hoeveel geld in elk busje zat, mag men schattenderwijs het geld in de busjes terug doen. Men hoeft niet uit eigen middelen bij te dragen teneinde te verzekeren, dat in ieder busje minimaal weer het oorspronkelijke bedrag aanwezig is. Als de busjes verloren raakten of gestolen werden, hoeft men de schade niet te vergoeden, omdat een bewaarder om niet – buiten het geval van40 nalatigheid – volgens het Joodse recht niet aansprakelijk is voor diefstal of verlies. Bovendien worden de gelden in het busje beschouwd reeds eigendom te zijn van het doel-instituut, hetgeen aansprakelijkheid van de donateur eveneens vermindert. Soms belandt een dure of zeldzame munt in het Tsedaka-busje (zoals een oude halve cent, die laatst voor een groot bedrag geveild werd). Het instituut van bestemming heeft dan geen rechten verworven op de meerwaarde van de munt, omdat deze donatie in dwaling geschiedde. |