De Steipler Gaon, Rabbi Ja’akov Jisraëel Kanievsky, kocht eens een voorwerp van een arme weduwe. Tijdens de transactie viel het voorwerp en brak in stukken. Het was de schuld van de weduwe. Volgens de Joodse wet was Rabbi Ja’akov Kanievsky de weduwe niets schuldig. Toch was de vrouw ervan overtuigd dat het ongeluk de schuld van de Rabbijn was en zij eiste geld van de Rabbijn voor het gebroken voorwerp.
De Steipler Gaon weigerde dit resoluut omdat hij beweerde dat hij onschuldig was. De weduwe was erg arm en begon tegen de Rabbijn te schreeuwen dat zij recht had op schadevergoeding. Maar Rabbi Kanievsky bleef herhalen dat hij niet schuldig was en liet haar alleen. De mensen die van het gebeuren vernamen, waren verbaasd. Het was alom bekend dat de Rabbi Kanievsky een grote geleerde was, die altijd bereid was om weduwen en wezen te helpen. Maar niemand durfde hem te vragen waarom hij handelde zoals hij deed. Niemand trok zijn gedrag in twijfel. Toen hij thuis kwam vroeg de Rabbijn aan zijn zoon om naar de weduwe terug te gaan met tweemaal zoveel geld als zij vroeg, met een briefje erbij. Later verklaarde hij zijn gedrag. Volgens de halacha was hij haar geen geld schuldig. Doordat zij geld vroeg waarop zij geen recht had, handelde zij onrechtvaardig. Rechtvaardigheid is een absoluut gegeven en onder geen enkele omstandigheid mag men hiervan afwijken. Daarom gaf de Steipler Gaon niet toe aan onrechtvaardige eisen, zelfs niet toen die afkomstig waren van een arme weduwe. Niettemin was hij bereid haar te helpen. Hij lichtte dat toe in een briefje waar het geld bij ingesloten was om haar duidelijk te maken dat zij ongelijk had door geld te vragen waar zij halachisch gezien geen recht op had. Maar omdat zij arm was kreeg zij het geld als geschenk, uit naastenliefde.
Geen positieve discriminatie in de rechtszaal Deze gedachte wordt naar voren gebracht in de Tora (Exodus 23:3; Deuteronomium 1:17). Er staat duidelijk geschreven, dat een rechter een arme man niet mag voortrekken enkel en alleen omdat zijn tegenstander rijk is. De rechter zou kunnen redeneren, dat een rijk man volgens de Tora zijn arme medemensen moet helpen. Dat mag niet. De rechter moet een juist en eerlijk oordeel vellen. Nadat de rijke en de arme het Beet Dien (het Joodse gerechtshof) hebben verlaten, kan de rechter of de rijke man uit naastenliefde geld doneren aan de veroordeelde arme om hem het leven dragelijk te maken.
Twee verschillende daginhouden Daarom zijn Rosj Hasjana en Jom kippoer twee aparte dagen. Rosj Hasjana is de Dag des Oordeels. Jom kippoer is de Dag van Verzoening en van Vergiffenis. Rosj Hasjana is eigenlijk een veel strengere dag dan Jom kippoer. Het oordeel is streng. Rechtvaardigheid is en moet strikt zijn en mag geen rekening houden met allerlei zwakheden en verontschuldigingen. Gerechtigheid is een zeer exacte materie volgens de Tora. Daarom spreken wij zelfs op Rosj Hasjana geen schuldbekentenis (widoej) uit. Er is geen plaats voor het gewone concept Tesjoeva – berouw – zonder bekentenis. Een mens moet inderdaad veranderen, maar dat moet gebeuren vóórdat hij voor de rechtbank verschijnt. In de rechtszaal verschijnt hij zoals hij is. Hij kan dat niet verdoezelen. Er zijn te veel criminelen die zich tegenover de rechter bereid verklaren hun gedrag te veranderen. Maar op zo’n moment kan dat niet meer in de overwegingen mee worden genomen.
Tesjoeva, de essentie van Jom kippoer Het woord Tesjoeva behoort tot het andere geheel, de essentie van Jom kippoer. Op beide ontzagwekkende dagen worden wij van vrees doordrongen. Wij staan voor de Hoge Rechter van het Heelal. Maar terwijl wij op Rosj Hasjana de uitspraak aangepast krijgen aan onze daden, wij verschijnen zoals wij zijn en het vonnis precies bevestigt wat wij verdienen, verschijnen wij op Jom kippoer voor de Rechter in een andere situatie. Wij waren al veroordeeld. Maar ons is nog één auditie met de Almachtige toegestaan. Wij komen smeken om vergiffenis. Nu vragen wij om onze zwakheden in overweging te nemen. We bekennen de hele dag onze schuld. Door onze bereidwilligheid om te veranderen, behandelt G’d ons op een andere wijze.
Alleen nadat goed en kwaad duidelijk tegenover elkaar zijn afgewogen, is het mogelijk een aanzet te geven in de richting van vergeving. Alle andere mogelijkheden leiden slechts tot huichelarij en misbruik. Dat is ook de reden dat Rosj Hajsana voor Jom kippoer valt. Eerst moeten wij ons bewust worden van de omvang van de harde werkelijkheid van gerechtigheid. Maar zelfs wanneer wij bij de openbare behandeling van onze ‘zaak’ het onderspit delven omdat de harde feiten ons schuldig verklaren, hebben wij altijd nog een herkansing. De Almachtige is immers niet alleen onze Koning maar ook onze mededogende Vader (Awienoe en Malkenoe). Dan nog kunnen wij hem om vergiffenis vragen, om ons bij de herkansing op Jom kippoer te verhoren.