Vroeger werd dus iedere nieuwe maand en ieder schrikkeljaar ad hoc vastgesteld door het Sanhedrin in Jeruzalem. De Misjna (Edoejot 7:7) vermeldt, dat een tweede maand Adar ook na Poeriem ingesteld kon worden: “Rabbi Jehosjoe’a en Rabbi Papias getuigden (voor het Sanhedrin, dat na de verwoesting van de eerste Tempel zitting hield te Jawne) dat de schrikkelmaand Adar II gedurende de gehele maand Adar I kon worden vastgesteld”.
Poeriem Dit leidde tot een groot probleem. Midden in de maand Adar valt het Lotenfeest Poeriem. De Joden hadden dit vrolijke feest gevierd met het lezen van de Esterrol, het sturen van ‘sjlachmones’ (geschenken aan vrienden en kennissen) en gaven aan de armen. Een week later besloot het Sanhedrin een twee Adar in te voegen. Moest Poeriem nu nog eens gevierd worden in de tweede Adar?
De Misjna (B.T. Megilla 6b) beantwoordt deze vraag positief: “Als de Esterrol in Adar I gelezen was en er werd een schrikkelmaand ingesteld dan wordt de Esterrol nogmaals gelezen in Adar II”. De Talmoed legt uit, dat dit zo gebeurde om de redding van het Joodse volk uit de klauwen van Haman zo dicht mogelijk te doen aansluiten bij de viering van de Exodus uit de Egyptische slavernij in Nisan, dat in een schrikkeljaar direct op Adar II volgt.
Welke adar het belangrijkste? Vanaf het midden van de vierde eeuw n.d.g.j. volgt de Joodse kalender een vast en voorspelbaar patroon zodat het probleem van een dubbele lezing van de Esterrol niet meer voorkwam. Maar de Talmoed (J.T. Megilla 1:5) werpt nog een andere vraag op, die ook tegenwoordig zeer actueel is: “Welke maand is nu ‘toegevoegd’ Adar I of Adar II?”. Welke Adar is nu de echte en welke de schrikkelmaand? De Talmoed komt tot de conclusie, dat de tweede Adar de belangrijkste is.
Dit is relevant voor verschillende gebeurtenissen in het Joodse leven, zoals de viering van de Bar mitsva. Een jongen, die geboren werd in Adar in een gewoon jaar wordt in een schrikkeljaar pas in Adar II Bar mitsva, kerkelijk meerderjarig. Maar geboren in Adar II van een schrikkeljaar wordt men in een gewoon jaar Bar mitsva in de gewone Adar.
Barmitsva-perikelen Rabbi Joseef Karo beschrijft in de Joodse codex Sjoelchan Aroech (Orach Chajiem 55:10) een opmerkelijk geval: “Twee jongens worden in hetzelfde schrikkeljaar geboren, de een op 29 Adar I en de tweede iets later op 1 Adar II. Na dertien jaar is het jaar waarin zij Barmitsva moeten worden een gewoon jaar met slechts een enkele Adarmaand. De laatstgeborene viert nu zijn Bar mitsva op 1 Adar maar de eerdergeboren jongen moet met zijn Bar mitsva wachten tot 29 Adar”!
Kaddiesj Een ander probleem vormt het kaddiesj-zeggen op de jaartijd van een overleden ouder. Als een ouder is overleden in Adar in een gewoon jaar moet kaddiesj dan in Adar I of in Adar II worden gezegd? Deze vraag houdt de autoriteiten verdeeld. De Sefardische Rabbi Joseef Karo (ibid. 568:7) meent, dat men de jaartijddag in Adar II houdt. De Asjkenazische Rabbi Mosje Isserles gaat hiermee alleen akkoord, als ook het overlijden plaatsvond in Adar II van een schrikkeljaar. Vond het overlijden plaats in een gewoon jaar dan houden Asjkenazische Joden de jaartijddag in Adar I. Niettemin vermeldt Rabbijn Isserles, dat sommigen zowel in Adar I als in Adar II vasten op de jaartijddag.
Een gelijke vraag doet zich voor bij de chevra kadiesja, het genootschap, dat zich bezighoudt met de ‘tahara’ (wassing) en andere voorbereidingen van het stoffelijk overschot op de begrafenis. Iedere chevra kadiesja houdt eenmaal per jaar een vastendag, waarop men tezamen komt om de algemene gang van zaken te bespreken. In Jeruzalem is het vast gebruik deze vastendag te houden op 7 Adar, de sterfdag van Mosje Rabbenoe. Wederom de vraag wat men moet doen in een schrikkeljaar. Ook hier zijn de meningen verdeeld maar de gezaghebbende Misjna Beroera bepaalt, dat men hierbij de eerste Adar aanhoudt. |