©afbeelding credits: Shutterstock
Kedosjiem staat vol verheven geboden. Een belangrijke opdracht vormt: “Gij zult uw naaste liefhebben zoals uzelf”. Een uitvloeisel daarvan luidt: “Gij zult uw naaste niet haten in uw hart maar uw volksgenoot terechtwijzen zodat u geen zonde op hem laadt” (19:17). Maimonides legt uit hoe dit in de praktijk werkt: “Wanneer iemand op het intermenselijke vlak zondigt, mag men hem niet haten en zwijgen. Het is een mitswa om hem de ergernis op een sympathieke manier kenbaar te maken door bijvoorbeeld te zeggen: “Waarom heb je mij dit aangedaan, waarom heb je mij tekort gedaan? Wanneer de aangesprokene om vergiffenis vraagt, moet men hem vergeving schenken. Wanneer men iemand ziet zondigen of het verkeerde pad op ziet gaan, moet men proberen hem op de rechte weg terug te brengen en hem duidelijk te maken dat hij tegen zichzelf zondigt door zijn slechte daden”. Uiteraard moet de terechtwijzing gebeuren zonder de ander te beschamen. Men moet hem duidelijk maken dat men het alleen om zijn bestwil zegt en dat men aan zijn toekomst denkt. Wanneer de overtreder de terechtwijzing niet wil accepteren moet men blijven waarschuwen totdat de overtreder de waarschuwer slaat. Indien men iemand anders kan tegenhouden en dat niet doet, wordt men zelf ook gestraft voor de zonden die men had kunnen voorkomen. “Maar uw volksgenoot terecht wijzen, zodat u geen zonden op hem laadt”. De opdracht om te voorkomen dat iemand beschaamd wordt, geldt alleen in intermenselijke overtredingen. Wanneer het echter over Hemelse belangen gaat, mag men mensen wél in het openbaar terechtwijzen, zoals alle profeten hebben gedaan. Als men een naaste niet wil terechtwijzen omdat hij het niet zal begrijpen of men het in zijn hart vergeven heeft – in intermenselijke aangelegenheden - is dat een goede zaak. De Tora wil slechts voorkomen dat er verzwegen haatgevoelens ontstaan. Maar de mitswa om terecht te wijzen geldt niet altijd. In sommige gevallen zeggen we dat het beter is dat mensen per ongeluk een overtreding begaan en het niet expres doen (B.T. Bawa Batra 60b). Rabbi Mosje Iserles (Orach Chajiem 608) schrijft, dat het vaak beter is dat mensen per ongeluk een overtreding begaan dan dat ze na terechtwijzing expres gaan zondigen. Door mensen te wijzen op misstappen, weten ze wat ze doen en doen ze alles expres. Maar dit geldt alleen bij iets dat niet duidelijk in de Tora staat (hoewel het wel uit de Tora stamt). Een verbod dat heel duidelijk in de Tora wordt vermeld, moet men wel tegengaan. Mensen die expres zondigen moet men toch waarschuwen, ook al is het duidelijk dat zij dit niet zullen accepteren. Toch stelt Mageen Awraham (17de eeuw) dat wanneer men gehaat wordt door de terechtwijzingen en men wraak vreest, men niet verplicht is om te waarschuwen (608:3). Iemand die het Jodendom totaal aan zijn laars lapt, hoeft men ook niet terecht te wijzen. Toch zeggen verschillende verklaarders dat als men hieraan twijfelt, men het toch moet doen. Met name tegenwoordig geldt dat men op een sympathieke manier moet proberen mensen bij het Jodendom te betrekken. Uiteindelijk geldt als hoofdregel de Talmoedische uitspraak: “Net zoals het een mitswa is om dingen te zeggen die gehoord worden, is het een mitswa om je mond te houden als het toch niet gehoord wordt”. Mooie gedachten maar kunnen we elkaar wel liefhebben als onszelf? Ja! In het Tora-denken wordt het joodse volk gezien als één groot lichaam. Ieder individu vormt als het ware één van haar organen. Sommigen hebben de functie van het hoofd (de Geleerden), anderen vormen de romp (degenen, die G’d op meer emotionele wijze dienen) en weer anderen vormen de voeten, die het hele lichaam dragen. Het Jodendom vormt één geïntegreerd en samenhangend systeem. Indien het ‘laagste deel’ hiervan slecht functioneert, lijden ook de hogere regionen hieronder. De ander is deel van het eigen ‘ik’. Als men een ander haat, verwerpt men in feite een deel van zichzelf. Daarom is kinnesinne uit den boze!
|