Schoonheid houdt ons – zolang de mensheid bestaat – bezig. We kennen de bekende uitspraak “Beauty is in the eye of the beholder”: want wat ik mooi vind hoef jij niet mooi te vinden." Vandaar dat schoonheid gezien wordt als supreme dominion en daarom zou het supported by opinion (Benjamin Franklin in Poor Richard’s Almanack 1741) zijn.
Naarmate ik ouder word, anders in het leven ben gaan staan, vraag ik me eigenlijk af of het bovenstaande allemaal wel waar is. “Iemand lelijk vinden is het beledigen van G’d”, denk ik dan. Ik wil deze mening onderbouwen. Ten eerste is iedereen door Hasjem geschapen. Wanneer je over iemand denkt: “wat ben jij lelijk”, dan keur jij Hasjems schepping af. Jij zou het dus in feite anders doen dan Hij, dús zou jij - G'd verhoedde - het beter doen! In mijn ogen is dat een van grootste beledigingen naar de Kadosj Baroech Hoe. Daarbij is alles en iedereen een onderdeel van Hasjem. Hasjem is overal, is in alles, dus ook in dat mens die jij op zijn of haar uiterlijk afkeurt. En dan nog iets. In het Hebreeuws is het woordje lelijk sanoe, maar sanoe kun je ook met (de) gehate. Als je alleen al over iemand denkt: “wat ben jij lelijk”, denk je in feite: “wat wordt jij gehaat”. Hiermee sla je het hoogste gebod van de liefde op twee punten mis: Liefde naar Hasjem en liefde naar de medemens.
Het gebod “‘Je moet van de Eeuwige, je G'd, houden met heel je hart, heel je ziel en met alles, waartoe je bij machte bent' (Dewariem/Deut. 6:5) wordt in het Jodendom ook als volgt uitgelegd: Deze liefde voor Hasjem uit zich onder andere door liefde voor je naaste. Maw: heb Hasjem lief = heb je naaste lief. Dayaan R. Evers legt uit dat de getallenwaarde van de geboden "heb je naaste lief als jezelf, Ik ben G'd" en "heb G'd lief" allebei 907 bedragen. Ze zijn zowel even belangrijk als dat zij met elkaar in relatie staan.
Er is nog iets. In de Kabbala leren wij dat wij in de Wereld van de Onwaarheid leven. Dat komt omdat wij de wereld met slechts vijf zintuigen waarnemen, terwijl er meer is. We schreven in “Wat de Kabbalah NIET is” het volgende: "Door de ultieme levensvragen centraal te zetten, spiritualiteit te omarmen en te leren over het gehele universum vanuit de Tora, leert men dat onder de oppervlakte van de wereld die wij allemaal kunnen waarnemen te kijken. Daar vinden voor de "gewone" man onzichtbare activiteiten plaats die van vitaal belang zijn". Wanneer onze ogen een mens zien en wij bestempelen die als "mooi" staan wij in de waarheid, omdat de Kabbala Schoonheid (Tiferet) als de synthese (de Sefirot; 10 stadia van G'ddelijke Zelf-Openbaring) van tegendelen beschrijft en dat wordt geassocieerd met de Waarheid. Onze oppervlakkige waarneming voor schoonheid brengt in feite de Waarheid goed in kaart, zéker wanneer wij ieder mens als mooi zien. Door hem of haar als een lelijk persoon te zien, dan lieg je. Daarom leert de Tora ons dat wij moeten beseffen dat een ander – jouw naaste – altijd beter is dan jij, zodat jij niet in de verleiding komt jezelf boven de ander te stellen. Dit geldt naar mijn idee ook voor uiterlijkheden (misschien wel juist voor uiterlijkheden).
De Talmoed (Ta’anis 20) bevestigt onze mening. Een rabbijn was op weg naar huis was nog verrukt van de intense Torastudie. Onderweg ontmoette hij een uiterst lelijk persoon. Onze geleerden leggen uit dat het Elijahoe hanavie (de profeet de Elia) was die zichzelf had vermomd om hem te testen. Elijahoe groette hem, maar door de verukte stemming groette de rabbijn hem niet terug. Integendeel, hij zei tegen Elijahoe: “wat ben jij lelijk. Zijn alle mensen in jouw stad ook zo lelijk?” Elijahoe antwoordde: “Ik weet het niet, maar vraag het mijn Maker en vertel Hem wat voor lelijk object Hij heeft gemaakt!” Direct had de rabbijn door dat hij gezondigd had en zichzelf nog lager gesteld heeft dan zelfs een ezel en ging voor de vreemdeling staan. Hij smeekte hem voor vergeving. Elijahoe zei: “ik vergeef het je pas wanneer jij naar de Maker Die mij gemaakt heeft en vertel Hem wat een lelijk object Hij heeft gemaakt!” De hele weg naar de stad liep de rabbijn achter de vreemdeling aan. Toen zij in de stad aankwamen, kwamen de stedelingen naar de rabbijn toe om hem respect te tonen. Elijahoe vroeg: “wie eren jullie eigenlijk?” “De man die achter jou aanloopt”, was het antwoord. “Indien hij een rabbijn is, dan zijn er onder de Joden niet veel zoals hij”, reageerde Elijahoe. “Wat is er gebeurd?”, vroegen de stedelingen hem. Elijahoe vertelde wat er gebeurd was. De stedelingen stelde voor dat Elijahoe de rabbijn vergeven zal omdat hij zo’n grote geleerde was. Elijahoe stemde toe en vergaf het hem ten behoeve van deze stedelingen, mits dit soort gedrag niet meer zou voorkomen. Na dit alles gaf de rabbijn een lezing en zei: “Een persoon zal altijd bescheiden en zacht zijn zoals een rietje en niet arrogant en hard zoals een cederboom”.
©Jodendom-online 2009 |