21 Chesjwan 5785 | 21 november 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     IsraĆ«l     Media     Publicisten     
Rosj Hasjana's Paradox: tijd voor angst of een parade vol vreugde?
Publicatiedatum: dinsdag 15 september 2009 Auteur: Rabbijn prof. Efraim Sprecher | Vertaling Lea Reedijk-Sprenger | 3.022 keer gelezen
Rosj Hasjana, Rabbi Sprecher, Lea Reedijk-Sprenger »
In de Torah wordt Rosj Hasjana, het Joods Nieuwjaar Jom Troea genoemd (een dag waarop de trompetten geblazen worden; Bamidbar/Numeri 29:1). Ondanks dat trompetgeschal meestal op vreugdevolle gelegenheden klinkt is in dit geval de trompet, of beter gezegd de sjofar (ramshoorn) een teken van een ingetogen feestdag, waarop we allemaal terechtstaan en voor de allerhoogste Rechter staan, G-d. Deze rechtzitting duurt tien dagen, tot Jom Kippoer(de Dag van Verzoening).

Op Rosj Hasjana, volgens de Misjnah (traktaat Rosj Hasjana) "alle bewoners van de aarden komen voor Hem [G-d] als schapen (kivnei maron)". Onze hemelse Herder, G-d, telt ieder van ons, en besluit wat ons lot zal zijn in het komende jaar.
Deze verklaring is de basis van het bekende pijoet (heilige gedicht), "oenetaneh tokef", dat op Rosj Hasjana en Jom Kippoer in de synagogen gereciteerd wordt en de ontroerende woorden bevat: "wie zal leven en wie zal sterven, wie zal rusten en wie onafgebroken zal dwalen".

Het is duidelijk dat Rosj Hasjana geen vreugdevolle feestdag lijkt: hoe kunnen we ons verheugen als we onder de staf van onze Herder gaan en niet weten wat de toekomst ons brengt? We zijn angstig en gespannen; dus op deze feestdag leert de Talmoed ons (traktaat Rosj Hasjana) niet de Hallel te reciteren - het lied der aanbidding dat een dele is van de liturgie op Joodse feesten: "de dienende engelen zeiden tot G-d, ‘Meester van het Universum, waarom zingt Israel geen lied van aanbidding op Rosj Hasjana en Jom Kippoer?' ‘Wanneer een Koning op zijn troon zit met het Boek van Leven en het Boek van Dood geopend voor zich' antwoordde G'd, ‘Kan Israel dan een lied van aanbidding zingen?'"

G-d opnieuw kronen
Echter, wanneer we een blik werpen op de verschillende versies van de Misjnah, kunnen we ook suggereren dat men de tekst niet moet lezen als ‘kivnei maron' maar beter als ‘kivinoemeron' - als bataljons die voor de Koning paraderen. Deze interpretatie verandert de betekenis meteen dramatisch. Volgens deze uitleg staan we niet terecht, maar doen we mee in een militaire parade om een vreugdevolle gelegenheid te vieren - namelijk de kroning van G-d als Koning van het hele universum.
Dus, kunnen we zeggen dat Rosj Hasjana er in primaire zin over gaat om G-d opnieuw te kronen als onze hemelse Koning en dat we de trompetten moeten laten schallen om zijn kroning in vreugde aan te kondigen. We moeten trots voor G-d staan, als soldaten, en met uiterste standvastigheid verklaren dat Hij de volledige autoriteit heeft.
De bovenstaande interpretatie legt uit waarom we op Rosj Hasjana niet de Sjelichot reciteren - de gebeden van berouw die we voor Rosj Hasjana en tijdens Jom Kippoer reciteren, waarin we G-d om vergeving vragen voor onze zonden.

In het licht van het bovenstaande kunnen we zien dat Rosj Hasjana twee verschillende, ogenschijnlijk tegenstrijdige aspecten bezit: aan de ene kant vrezen we oordeel van de Koning, aan de andere kant staan we recht overeind voor Hem, als soldaten van Zijn hemelse, Koninklijke leger.
Deze twee elementen lijken misschien tegenstrijdig, maar samen geven ze Rosj Hasjana haar unieke karakter. Gedurende deze twee dagen zijn we tegelijk nederig en trots. We vinden deze combinatie in de Torah: "jullie staan deze dag voor de heer jullie G-d, de kapiteins van jullie stammen, jullie ouderlingen, jullie officieren, heel Israel" (Devariem/Deuteronomium 29:10). Rasji refereert aan een Midrasj Aggadah dat het begin van deze Torah lezing verbind met het einde van de vorige parsja.

In navolging hiervan is een bloedstollende omschrijving van wat er gebeurt als we G-d niet gehoorzamen: ziekte, verwoesting, verbanning, een leven van constante angst. Rasji zegt: "toen Israel hoorde van alle 98 vloeken, werden hun gezichten krijtwit en ze vroegen aan Mosje, ‘hoe kunnen we nu doorleven, nu we zulke kennis hebben van wat er ons zou kunnen overkomen?'
Mosje stelde hen gerust door te zeggen, ‘jullie staan deze dag allemaal voor de Heer jullie G-d ondanks dat jullie G-d in het verleden kwaad hebben gemaakt, hebben jullie overleefd tot deze dag. Put hier moed uit'".

Ieder jaar kijken we terug naar de voorgaande twaalf maanden en vrezen de consequenties van onze daden - niet alleen op een persoonlijk niveau, maar ook op een nationaal niveau. Onze balans van goede en slechte daden is beangstigend. Het geluid van de sjofar is ontmoedigend. En toch staat tegenover onze vrees, de wetenschap dat we al 3500 jaar hebben overleefd als volk, ondanks vervolgingen en holocausts.

Rasji eindigt zijn interpretatie van het bovenstaande vers met te wijzen op het belang van het woord Hajom (deze dag): "de Torah zegt, "jullie staan deze dag voor de Heer jullie G-d' zoals dag nooit eindigt maar constant verandert van donker naar licht en weer terug, gelijk zo heeft G-d zijn licht op jullie laten schijnen in het verleden en zal dat in de toekomst blijven doen. De vloeken en het lijden hier tellen en helpen jullie te behouden en ze zorgen ervoor dat je rechtop en trots voor Hem kunt staan." (Devariem/Deuteronomium 29:10)

Ik zal eindigen met de traditionele zegen: "Mag dit jaar en zijn vloeken eindigen en mag het nieuwe jaar mijn zijn zegeningen nu beginnen".

©Rabbi prof. E. Sprecher 2009

Copyright © 2009 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.