Tora en pacifisme De Tora is niet pacifistisch. Oorlog is soms gerechtvaardigd. Strijd werd echter nooit verheerlijkt. De Tora-benadering van het oorlogsvraagstuk lijkt paradoxaal. Geweld mag toegepast worden om vrede te bewaren. Vrede staat hoog genoteerd in de waarden hiërarchie van de Tora maar onder omstandigheden is geweld een deugd.
Ondanks de grote nadruk op vrede, spreken de klassieke bronnen klare taal: ‘Wanneer iemand er op uit is U te doden, wees hem dan voor en dood hem eerst’ (Sjoelchan Aroech I:329:6): ‘Wanneer vijandige troepen zelfs maar dreigen aan te vallen, gaat men hen gewapend tegemoet en is het zelfs toegestaan de Sjabbatrust te ontwijden’.
Omtrent de Tora stelt koning Salomo in Spreuken (3:17) dat ‘al haar paden vreedzaam zijn’. Dit lijkt in schril contrast te staan tot de oorlogswetgeving, waar zelfs een dreiging serieus genomen wordt.
Zelfverdediging is niet alleen geoorloofd; het is zelfs een plicht. Waarom wordt zelfverdediging gezien als een religieuze opdracht? De Tora en de vertegenwoordigers van haar waarden werden door G-d in de geschiedenis geplaatst om in de loop der tijden bepaalde doelen te bereiken. De menselijke factor is hierbij onmisbaar. ‘U bent mijn getuigen, zegt G´d, en Mijn dienaar, die Ik heb gekozen’ (Jesjaja 43:10). Als volk van G-d zijn hun overtuigingen, moreel niveau en uiteindelijk hun fysieke bestaan een G´dsbewijs. Een verdedigingsoorlog wordt verplicht omdat de Tora erfenis levend moet blijven. De Tora eist niet, dat wij onze doodsvijanden onvoorwaardelijk liefde betonen. Wel leert de Tora alleen wreedheid en slecht gedrag te haten maar niet de persoon. Ook onze vijanden zijn mensen. De Tora leert te vergeven en te vergeten. Religie verdraagt zich niet met langdurige haatgevoelens. Maar dit laat het recht op zelfverdediging onverlet.
Het recht op leven De keerzijde van een verbod op bloedvergieten is het recht op leven. Hoe staat de Tora daar tegenover? De Tora beschermt dit recht in Ex. 20:12: ‘Gij zult niet moorden’ en in Genesis 9:6: ‘Wie ‘s mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden want naar het beeld van G-d heeft Hij de mens gemaakt’. Met name deze laatste woorden vormen een centraal thema in ons denken. Het houdt in dat de mens gezien wordt als een spiritueel wezen en in staat is tot goeddoen en liefde. Menselijk leven afbreken is daarom hoogverraad aan de Tora. Moord verdrijft de G´ddelijke aanwezigheid uit de wereld. ‘Hij die een mens doodt, vernietigt een hele wereld’ (Sanhedrien 4:5).
De jongste ontwikkeling op het gebied van abortus- en euthanasiewetgeving staan op gespannen voet met de Tora-visie op het leven. In deze tijd wordt de waarde van het leven in brede kring met de mond beleden. Toch staat het leven niet werkelijk hoog in aanzien. Sommige ‘idealisten’ zijn bereid om honderden onschuldige mensen te doden om hun doelen te bereiken. Velen keuren dit af maar kunnen er niettemin ‘begrip’ voor opbrengen. Begrip voor misdaad is delen in het kwaad.
De mens als product van een toevallige evolutie is van weinig betekenis. Maar een mens, gecreëerd door G-d voor een verheven doel, wint aan inhoud. Hier ligt de essentie van de Tora-benadering. In het Tora-denken is het verbod op doden absoluut van karakter en door G´d gegeven. De geschiedenis leert, dat ‘man-made’ overtuigingen tot rechtvaardiging van genocide zonder weerga kunnen leiden, zoals aangetoond in de annalen van de Tweede Wereldoorlog en de oorlog in Joegoslavië.
Doodstraf Het verbod op bloedvergieten staat ook de ter doorveroordeling van een misdadiger niet in de weg. De Tora besteedt veel aandacht aan het slechte gedrag van de mensen uit Sedom. Avraham, houdt een vurig pleidooi om de stad en omgeving te sparen. Uiteindelijk lukt dit niet. G-d vernietigt Sedom en Gomorra. Dit maakt de vraag naar de doodstraf hoogst actueel. De wereld reageert telkens weer zeer verdeeld op de doodstraf. Mogen wij andermans leven nemen?
Een moordenaar krijgt de doodstraf: ‘Wie het bloed van mensen vergiet, zijn bloed zal door de mensen vergoten worden. Want G-d heeft de mens naar Zijn beeld gemaakt’ (9:6). Hier lijkt de doodstraf een dwingende noodzaak. Iemand die koelbloedig andermans leven neemt, verliest zelf het recht verder te leven. Voorstanders van de doodstraf stellen dat respect voor menselijk leven meebrengt, dat de mens niet ongestraft gedood kan worden. Toch worden in de Tora niet alle gevallen van doodslag met de doodstraf bekocht. Kaïn, David en Achav worden wel gestraft maar niet met een doodvonnis. In 1870 werd de doodstraf in Nederland afgeschaft. Na de Tweede Wereldoorlog werd de doodstraf weer even ingevoerd. Het Sanhedrien te Jeruzalem was reeds 40 jaar vóór de verwoesting van de Tempel, in het jaar 30 na de gewone jaartelling, gestopt met het toepassen van de doodstraf.
In de Talmoed wordt zeer terughoudend met de doodstraf omgesprongen. Zo wordt de wet van ‘de weerspannige zoon’ – die als hij het te bont maakt ter dood veroordeeld kan worden – vier pagina’s lang in de Talmoed besproken (B.T. Sanhedrien 68b-72a) maar daarna wordt besloten dat het geval van ‘de weerspannige zoon’ nooit is voorgekomen en ook nooit zal voorkomen. Deze wet werd alleen gegeven voor studie, maar niet voor de praktijk. In B.T. Sanhedrien 51b wordt de studie van de doodstraffen vergeleken met de studie van de offers, die ook geen praktijk meer zijn.
In de Misjna (Makkot 1:10) wordt gesteld dat een Sanhedrien, dat iemand één keer per zeven jaar ter dood veroordeelt, beschouwd wordt als een bloedbank. Rabbi Elazar ben Azarja meent dat zelfs één keer in de 70 jaar al veel te veel is. Rabbi Tarfon en Rabbi Akiva stellen dat als zij in het Sanhedrien zouden hebben gezeten, er nooit een doodstraf zou zijn uitgesproken. Maar Rabbi Sjimon ben Gamli’eel stelt dat dit averechts zou werken: ‘Met zo een opstelling zouden er veel moordenaars onder Israël zijn’.
Toch werd de doodstraf voor levensgevaarlijke criminelen, soms zelfs tot in de Middeleeuwen, nog uitgesproken. Waar de Joodse rechtbanken met deze juridische bevoegdheden waren bekleed, zoals in Spanje onder de heerschappij van de moslims, werden soms doodvonnissen uitgevoerd, wanneer bepaalde individuen een ernstige bedreiging vormden voor de gemeenschap. In de Responsa van Maharam Lublin (138) staat beschreven dat deze Joodse rechtbanken liever niet een van de vier Bijbelse doodstraffen toepasten, om niet de schijn te wekken dat zij zich Sanhedriale bevoegdheden aanmaten. Toen de eerste moordzaak in de staat Israël werd gehouden telegrafeerden beide Israëlische Opperrabbijnen de minister van Justitie de doodstraf onmiddellijk af te schaffen. Een doodvonnis achtten zij in strijd met de Joodse wet. Toch werd Eichmann ter dood veroordeeld vanwege genocide. Soms kan men niet anders.
Eerdere pogingen om het Noachidische wetstelsel te doen herleven De meeste Noachidische wetten staan niet expliciet vermeld in de Tora omdat Mosjee slechts die wetten beschreef, die G-d Zelf via hem aan het Joodse volk meedeelde.
Tegenwoordig worden veel pogingen ondernomen om het Noachidische gedachtegoed nieuw leven in te blazen. Dat is niet iets van deze tijd maar is al een oud streven. Maar het heeft een sluimerend bestaan geleid omdat wij (Joden) geen missie bedrijven en de ons omringende volkeren ons vaak verboden om onze overtuiging uit te dragen. Maar na de Emancipatie kwamen toch weer nieuwe initiatieven los. Ongeveer anderhalve eeuw geleden werden weer serieuze pogingen ondernomen om het Noachidische wetstelsel te doen herleven. Nu het Joodse volk zijn morele voortrekkersrol weer durft op te pakken, heeft ook de Noachidische leer weer meer aanzien gekregen.
Universele religie De wetten van Noach zijn als zodanig van groot belang voor het hedendaagse oecumenisch streven. Ze staan uitgewerkt in de Talmoed, die opgeschreven is tussen 200 en 500 na de gewone jaartelling. Maar toen heersten de Romeinen wreed over Israël. Die trokken zich niets aan van Joodse opvattingen over universeel recht. Het recht van de sterkste gold toen.
Des te opmerkelijker en overtuigender spreekt dit voor de oprechtheid van de Talmoedgeleerden. Waarheidsgetrouw volhardden zij in hun streven naar een universeel recht. Inderdaad deden zij dat in een tijd van voortdurende vervolging door vijandige overheden.
Monotheïsme De Wijzen van de Talmoed stelden het Noachidische systeem voor als een religie voor de gehele mensheid. Het Noachidische G-dsbegrip wijkt niet af van het pure monotheïsme van Mosjee en de Joodse profeten. Het enige verschil tussen het Joods-religieuze systeem en het Noachidische stelsel is van praktische aard. De Talmoed verwacht slechts van de Noachidische bekeerling, dat hij of zij de wetten van Noach aanvaardt als het resultaat van een G-ddelijke openbaring. Hoewel veel Noachidische voorschriften ingang vonden bij vrijwel alle volkeren, zoals het verbod van stelen en moorden, hebben zij dit niet aanvaard als G-ddelijke wetten. Zij achtten het raadzaam zich aan deze wetten te houden op rationele gronden, omdat een maatschappij daarzonder ondenkbaar is.
Diniem, rechtspraak en wetgeving Kunnen de zeven Noachidische geboden nog uitgebreid worden? Laten we als voorbeeld het gebod van ‘diniem’ (rechtspraak) nemen. Op grond van de Babylonische Talmoed (Sanhedrien 59a), zijn alle Geleerden het erover eens, dat hieronder zowel een gebod als een verbod valt. Het gebod is de instelling van rechtbanken en het verbodsaspect hiervan houdt in, dat elke daad, die als mogelijk gevolg heeft, dat er een onjuiste beslissing door de rechtbank wordt genomen, ongeoorloofd is. Verder vallen onder het gebod van rechtspraak vele bepalingen uit het Joodse wetsysteem. Zo zijn de volgende Joodse bepalingen ook van kracht voor de Noachiden:
1. Het gebod om in elke leefgemeenschap rechters en uitvoerders van de rechtelijke beslissingen aan te stellen, in moderne termen: de rechterlijke en uitvoerende macht;
2. Het gebod om de strijdende partijen voor de wet gelijk te behandelen en getuigen op degelijke wijze te onderzoeken;
3. Een aantal verboden, zoals het verbod tegen overschrijden van bevoegdheden, het aannemen van steekpenningen, het voortrekken van de ene partij boven de andere als uiting van partijdigheid of angst voor één van de partijen, het bevoordelen uit medelijden van een armlastige of zielige partij bij het geding, het aanstellen van een onkundig of onbedreven rechter, het horen van één van de partijen in afwezigheid van de andere partij, eigenrichting en het afleggen van valse getuigenissen en nog enkele verboden, die Maimonides opnoemt bij de Tora verboden, in totaal 20 van de 613 ge- en verboden van de Tora.
Volgens Maimonides (1135-1204, Fostat) houdt het Noachidische gebod van rechtspraak slechts deze 20 bepalingen in. Nachmanides (1194-1270, Gerona) is echter de mening toegedaan, dat rechtspraak veel meer omvat dan de hiervoor opgesomde ge- en verboden. Nachmanides geeft dit aan in zijn commentaar op het Bijbelse verhaal van de verwoesting van de stad Sjechem door de stamvaders Sjimon en Levi, de zonen van Ja’akov, uit wraak voor de aanranding van hun zuster Dina in het 34e hoofdstuk van Genesis.
©Dayan Evers 2011 |