21 Kislew 5785 | 22 december 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     Israël     Media     Publicisten     
Kaddiesj nader geanalyseerd
Publicatiedatum: maandag 13 juni 2011 Auteur: Dayan mr. Drs. R. Evers | 1.901 keer gelezen
Halacha, Opperrabbijn R. Evers, Leven, dood en Opstanding der doden , Tefillot en Broches [Gebeden en Zegeningen] »

Het begin van de Kaddiesj
“Jitĝaddal wejitkaddasj sjeméh rabba be’alema die vera chiroetéh wejamliech malchoetéh - Eens zal de gehele Naam in grandeur en heiligheid erkend worden in een wereld, die Hij gevormd heeft naar Zijn wil, waarin dan alleen Zijn heerschappij gelden zal”.
Op deze hoop richt zich ‘we’imroe amén’ - en zegt amén - waarop de gemeente antwoordt ‘amén jehé sjeméh rabba mewarach le’alam oele’alemé alemaja’.
De woorden ‘bechajjéchon oewejoméchon oewechajjé dechol bét jisraél, ba’aĝala oewizman kariew’ worden slechts door de chazzan gereciteerd om de hoop uit te spreken, dat nog in onze dagen dit hoge doel verwezenlijkt mag worden. Hierna vervolgt kaddiesj met een verheerlijking van G’d, die in alle hogere en lagere sferen doorklinkt ‘jitbarach wejisjtabbach wejitpa’ar wejitromam wejitnassé wejithaddar wejitallè wejithallal sjeméh dekoedesja beriech hoe’ - hetgeen uitmondt in de erkenning, dat G’ds Majesteit eigenlijk verheven is boven alle vormen, waarin wij Hem zouden kunnen huldigen: ‘beriech hoe le’élla min kol birchata wesjierata, toesjbechata wenechmata’. Tot hier het eigenlijke kaddiesj.
Hierna volgt de vraag of G’d ons gebed om het herstel van Zijn gehele naam moge verhoren: ‘titkabbal tselotehon’; dat ook de engelen zich bij onze gebeden mogen aansluiten en uiteindelijk ‘osè sjalom bimromaw’ - de getuigenis, dat de zin van ons hele gebed slechts de harmonie van het hele universum is: vrede en harmonie zorgen ervoor, dat de Hemelse beracha ook werkelijkheid wordt.

De woorden Titkabbal Tselotehon – dat het gebed en het smeken van heel Israel aangenomen mogen worden.
Waarschijnlijk behoren de laatste drie strofen
‘titkabbal tselotehon’,
‘jehé sjelama rabba’ en
‘osè sjalom bimromaw’ -
niet tot het kaddiesj-gebed, hoewel zij in ieder geval reeds in de tijd van Rav Amram Ĝaon uitgesproken werden. De woorden ‘titkabbal tselotehon’ zien ook niet zozeer op de inhoud van kaddiesj maar eerder op de gebeden, die door kaddiesj worden afgesloten. Volgens Lewoesj wordt kaddiesj titkabbal eigenlijk slechts uitgesproken na de sjemoné-esré aan het einde van het totale gebed en na de seliechot (smeekgebeden), welke laatste gebeden een geheel eigen karakter dragen. De laatste twee strofen - ‘jehé sjelama rabba’ en ‘osè sjalom bimromaw’- dienen om de overgang van de synagoge naar het dagelijkse leven met zijn spanningen en problemen te vergemakkelijken: “Moge G’d vrede en harmonie schenken in ons dagelijkse doen en laten”.

De tien lofprijzingen ‘jitĝaddal wejitkaddasj jitbarach wejisjtabbach wejitpa’ar wejitromam wejitnassé wejithaddar wejitallè wejithallal’ staan in kaddiesj in het Hebreeuws, omdat zij volgens Rasjie, Kolbo en Awoedraham niet goed in het Aramees vertaald kunnen worden. Wellicht heeft de bijzondere betekenis van deze tien werkwoorden ertoe geleid deze werkwoorden - op taalkundige wijze - van de overige inhoud van kaddiesj te scheiden.

De vier lofprijzingen
De vier uitdrukkingen van lof ‘birchata wesjierata toesjbechata wenechmata’ - prijzing, gezang, hulde en troost - wijzen volgens Kolbo op de vier letters van het Tetragrammaton, de G’dsnaam, die niet mag worden uitgesproken. Iedere letter in het Tetragrammaton geeft G’ds glorie op een andere wijze weer.
Deze vier lofprijzingen tezamen met de overige elf werkwoorden van lof ‘jitgaddal wejitkaddasj wejamliech wejisjtabbach wejitpa’ar wejitromam wejitnassé wejithaddar wejitallè wejithallal wejitkallas’ staan volgens Rawan tegenover de 15 sjieré hama’alot - verheffingsliederen - uit Tehilliem (Psalmen). Deze ‘verheffingsliederen’ werden uitgesproken op de vijftien treden - vandaar ook de Nederlandse vertaling trappenliederen - die het Ezrat Nasjiem (voorhof) van de Tempel verbonden met het Ezrat Jisra’él - het meer geheiligde deel van de Tempel.

Het in Nederland bekende kaddiesj telt in overeenstemming met de opvatting van de Ĝe’oniem en Rasjie slechts tien (en niet elf) werkwoorden van lof. Dit komt overeen met de tien uitspraken, waarmee G’d de wereld schiep en de Tien Geboden.
De scheiding tussen de eerste twee werkwoorden van lofprijzing - jitĝaddal wejitkaddasj - en de overige acht zou volgens R. Zidkija ben Awraham haRofé in de Sjibolé haLekket duiden op het verschil tussen de eerste twee en de overige acht van de Tien Geboden. De eerste twee van de Tien Geboden werden door G’d direct aan het Joodse volk medegedeeld, de overige acht door bemiddeling van Mosje Rabbenoe.

De term Nechmata
De moeilijkste term in deze vier lofprijzingen is het woord ‘nechmata’ - troost. De tekst luidt in het Nederlands “de Naam van de Heilige, die geprezen is boven alle uitingen van prijzing, gezang, hulde en troost”. Rasjie geeft voor dit laatste woord twee verklaringen.
Allereerst legt hij uit, dat “alles wat David tot lof van G’d gezongen heeft, hij uitsluitend met het oog op de grootse dag van Troost” aan het einde der tijden heeft gecomponeerd. “Boven ... alle troost” betekent dan “verheven boven alle verheerlijking, die de Profeten en David met het oog op de dag van Troost verkondigden”.
In een tweede verklaring meent Rasjie, dat het woord troost ziet op een uitspraak in B.T. Berachot 3a: “Elke dag wordt driemaal een weeklagende stem gehoord, die uitroept “Wee de zonen, door wier overtredingen Ik Mijn Tempel verwoest heb en Ik Mijn kinderen onder de volkeren verstrooid heb”; wanneer de kinderen Israëls hun sjoels en leerhuizen binnengaan en ‘amén jehé sjeméh rabba’ antwoorden, schudt de Heilige, geloofd zij Hij, Zijn hoofd en zegt: “Gelukkig de Koning, die op deze wijze in Zijn eigen huis bejubeld wordt; wat heeft de Vader, die Zijn zonen in ballingschap stuurde en wee de kinderen, die verdreven zijn van de tafel van hun Vader”. Om dit lijden van de Sjechina - de G’ddelijke immanentie - te verzachten, klinkt uit kaddiesj een troostend woord.

De Kedoesja van 'jehe shemeh rabba'
Centraal in kaddiesj staat de lofprijzing: ‘jehé sjeméh rabba’. Het begrip kaddiesj komt als zodanig niet voor in de Talmoed; de verheven betekenis van jehé sjeméh rabba wordt in de Talmoed echter wel besproken:

  1. “Op het moment, dat Israël zich in zijn gebeds- en leerhuizen verzamelt en ‘jehé sjeméh rabba’ antwoordt, neigt Hakadosj Baroech Hoe Zijn hoofd en zegt: “Heil de Koning, die men in Zijn huis op deze wijze huldigt. Wat moet de Vader doen, die Zijn kinderen heeft verbannen? Wee de kinderen, die van de tafel van hun Vader verbannen zijn!” (B.T. Berachot 3a)

  2. “Degene, die (in een droom) ‘jehé sjeméh rabba’ antwoord, is ervan verzekerd dat hij deel zal hebben aan de Olam habba”, de toekomstige wereld (B.T. Berachot 57a)

  3. “Van degene, die met alle kracht ‘amén jehé sjeméh rabba’ antwoordt, zal het slechte lot worden opgeheven” (B.T. Sjabbat 119b)

  4. “Waarop rust de wereld? Op de kedoesja-desidra en op ‘jehé sjeméh rabba’ na een leervoordracht” (B.T. Sota 49a).

De allesovertreffende, unieke kedoesja van jehé sjeméh rabba blijkt met name uit het volgende:
“Is het toegestaan de sjemoné-esré te onderbreken om ‘jehé sjeméh rabba’ mee te zeggen? Rav Dimi zei: R. Jehoeda en R. Sjimon, leerlingen van R. Jochanan, hebben geantwoord: Men mag de sjemoné-esré nooit onderbreken, alleen voor ‘jehé sjeméh rabba’. De halacha is echter niet zo” (en men mag in de praktijk geen ‘jehé sjeméh rabba’ antwoorden gedurende de sjemoné-esré; B.T. Berachot 21b).

1   |   2      »      
Pagina index:
Copyright © 2011 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.