Dubbele twijfel Het Omertellen kost niet veel tijd of moeite; het is daarom best mogelijk, dat je jezelf een tijdje later afvraagt of je überhaupt wel hebt Omergeteld. Indien de twijfel nog dezelfde dag ontstaat, moet je opnieuw tellen maar zonder beracha (safeek berachot lehakeel). Indien je pas de volgende avond begint te twijfelen of je de vorige avond wel Omer hebt geteld, is er weer sprake van een sfek sfeka, een dubbele twijfel: allereerst de twijfel bij jezelf of je de vorige avond wel geteld hebt en ten tweede de halachische twijfel of de mitswa van sefirat haOmer nu één langlopende mitswa is of dat de mitswa bestaat uit negenenveertig kleine mitswot.
Datumtwijfel Hoe kan een twijfel omtrent de datum ontstaan? Stel, dat men op safari is gegaan en zich ver van de bewoonde wereld bevindt. Je weet nu niet meer precies of het de vierentwintigste of de vijfentwintigste dag van de Omer is. Wat moet je doen? Een eenvoudige oplossing lijkt om gewoon met beracha beide dagen te tellen, de vierentwintigste èn de vijfentwintigste. Zo ben je er zeker van, dat je de mitswa zeker hebt vervuld. Dewar Awraham zegt echter, dat je in geval van twijfel omtrent de juiste datum, zónder beracha moet tellen. Waarom? Heel eenvoudig! Tellen betekent precisie en exactheid. Indien je de datum niet precies weet, heet dit dubbeltellen géén tellen. Daarmee zul je ook kunnen begrijpen, waarom Mageen Awraham stelt, dat iemand, die de betekenis van de Hebreeuwse woorden niet begrijpt en toch in het Iwriet geteld heeft, zijn mitswa niet heeft vervuld. Vele geleerden hebben zich afgevraagd, waarom Mageen Awraham zo beslist. Wat is Omertellen anders dan bijvoorbeeld Kiddoesj of Halleel? Bij deze twee laatste mitswot geldt, dat je je plicht ook vervult, indien de woorden van de Kiddoesj of Halleel zonder begrip uitspreekt. Dewar Awraham legt echter uit, dat de mitswa bij Kiddoesj en Halleel lezen (keri’a) is, terwijl bij Omertellen het tellen het belangrijkste is, en tellen betekent (zeker) wéten.
De beracha Waarom zeggen we geen “sjehechejanoe” over de mitswa van Omertellen? Doorgaans zeggen we toch “sjehechejanoe” over een mitswa, die ieder jaar terugkeert?! Sommige Geleerden antwoorden, dat wij tegenwoordig geen “sjehechejanoe” meer zeggen omdat Omertellen niet meer volgens de Tora verplicht is en slechts door de Chagamiem werd vastgehouden “zecher lemikdasj”, ter herinnering aan de Tempel. Anderen zijn van mening, dat “sjehechejanoe” niet gezegd wordt omdat deze beracha uiting geeft aan vreugde. Vreugde is niet op zijn plaats bij Omertellen, omdat het Omertellen er ons aan herinnert, dat de Tempel nog steeds niet herbouwd is. Een andere vraag is of men de beracha over het Omertellen “al sefirat haOmer” zelf moet zeggen of dat de chazzan deze beracha voor alle aanwezigen mag uitspreken. Rasjba stelt, dat de chazzan “al sefirat haOmer” voor allen mag uitspreken en alle aanwezigen vervullen hiermee hun plicht, als zij “ameen” zeggen op de beracha van de chazzan. Toch is het de gewoonte geworden, dat iedereen de beracha “al sefirat haOmer” na de chazzan voor zichzelf uitspreekt.
Gerstoogst Gedurende het bestaan van de Tempel was er een mitswa (gebod) om een bepaalde maat gerst te oogsten (drie sea - 1 sea is v.s. 8.294 cm3, v.a. 14.333 cm3) in de tweede nacht van het Pesach-feest. Gedurende de tweede dag van Pesach was het een mitswa een bepaalde hoeveelheid, een Omer, van die geoogste drie sea naar de Tempel te brengen. De Tora draagt ons op zeven volledige weken te tellen vanaf de nacht, dat de Omer geoogst werd, zoals er geschreven staat (Wajikra 23:15): “Dan zult gij tellen … van de dag, waarop je de Omer der beweging brengt, zodat het zeven volle weken zijn”.
Omertellen tegenwoordig Daar wij tegenwoordig geen Tempel meer hebben, kan het Omeroffer niet meer gebracht worden. Niettemin is men nog steeds verplicht om de Omer te tellen. Bij de Risjoniem (geleerden tussen 1000-1500) wordt gediscussieerd over de vraag of het Omertellen tegenwoordig nog een verplichting is, die gebaseerd is op de Tora of dat het ‘slechts’ een door de Rabbijnen ingestelde plicht is. Maimonides stelt hieromtrent: “Deze mitswa is voor iedere Joodse man te allen tijde en op iedere plaats een Tora-verplichting”. De meeste Risjoniem zijn echter van mening, dat deze verplichting tegenwoordig (na de verwoesting van de Tempel in 70 n.d.g.j.) slechts gebaseerd is op een instelling van de Rabbijnen, ‘mideRabbanan’. Het meningsverschil tussen Maimonides en de meeste Risjoniem kan teruggevoerd worden op de interpretatie van een onduidelijke Talmoedplaats (B.T. Menachot 66a). Aldaar staat het volgende: “Volgens Abaji (ong. 300 n.d.g.j.) en de Rabbanan van het Leerhuis van Rav Asjie kan men het Omertellen slechts vervullen door zowel de dagen als de weken te tellen. Volgens Amemar (ong. 320 n.d.g.j.) is het voldoende slechts de dagen te tellen, daar Amemar placht te zeggen, dat het Omertellen slechts een herinnering is aan de plicht van het Omertellen gedurende het bestaan van de Tempel”. Naar de opvatting van Maimonides verschillen Abaji en de Rabbanan van het Leerhuis van Rav Asjie met Amemar zowel ten aanzien van de inhoud van het Omertellen als over de aard van de verplichting. Met andere woorden: men telt ook tegenwoordig nog zowel de dagen als de weken en de grond van de verplichting is de Tora en niet slechts een herinnering aan de plicht van het Omertellen gedurende het bestaan van de Tempel, en de halacha volgt de (meerderheids-) opinie van Abaji en de Rabbanan van het Leerhuis van Rav Asjie. Tot zover Maimonides.
R. Jeroecham: tussenpositie Volgens de meeste Risjoniem echter zijn alle Talmoedgeleerden het eens over de aard der verplichting, dat deze slechts van Rabbijnse oorsprong is ter herinnering aan de Tempel; Abaji en de Rabbanan uit het Leerhuis van Rav Asjie menen, dat men ter ‘herinnering’ echter de Omer telt, zoals dit geschiedde ten tijde van de Tempel: zowel dagen als weken. Rabbenoe Jeroecham neemt een tussenpositie in. Hij is van mening, dat de telling van de dagen tegenwoordig verplicht is op grond van de Tora, de telling van weken echter is ‘slechts’ verplicht mideRabbanan. In Or Sameach wordt de opvatting van Rabbenoe Jeroecham op duidelijke wijze toegelicht op grond van de twee verschillende namen van Sjawoe’ot; het Sjawoe’ot-feest heet namelijk soms: a. ‘slotfeest’, daar Sjawoe’ot gezien wordt als afsluiting van Pesach (het geven van de Tora is vervulling van de uittocht uit Egypte), maar ook; b. ‘wekenfeest’ met het oog op de week na Sjawoe’ot, waarin nog offers voor Sjawoe’ot gebracht konden worden.
De telling van de dagen leidt tot het vaststellen van Sjawoe’ot in de eerste zin (n.b. de Tora geeft geen datum voor Sjawoe’ot en stelt slechts, dat Sjawoe’ot gevierd moet worden op de vijftigste dag der telling), de telling der weken ziet meer op het tweede aspect van Sjawoe’ot. Daar het Sjawoe’ot-feest ook tegenwoordig nog op grond van de Tora gevierd wordt (als de tijd van het geven van de Tora op de berg Sinaï), is telling van de dagen nog steeds verplicht op grond van de Tora. Offers werden slechts gebracht gedurende het bestaan van de Tempel, zodat het tellen van de weken tegenwoordig niet meer verplicht is op grond van de Tora. In de Toer en Sjoelchan Aroech wordt gepaskend naar de opvatting van de meeste Risjoniem: de telling van zowel dagen als weken is slechts verplicht ‘mideRabbanan’, ter herinnering aan de Tempel.
Telmoment Omertellen dient ‘s nachts te geschieden. De Talmoed zegt: “Men had kunnen menen, dat men de gerst overdag zou kunnen oogsten en brengen en dat men ook overdag zou mogen tellen. Ter lering daaromtrent staat er geschreven (Leviticus 23:15): “...zeven volle weken...”. Wanneer zijn de zeven weken nu vol? Indien men met ingang van nacht (het begin van de volgende dag) begint te tellen! In feite mag men de gehele nacht (met beracha) tellen, maar de Poskiem (beslissende Geleerden) stellen, dat men de mitswa van het Omertellen op de meest juiste wijze volbrengt, indien men aan het begin van de nacht telt. Zou men hebben nagelaten de eerste nacht te tellen, dan zou de eerste week niet ‘vol’ (compleet) zijn, daar al een nacht voorbij gegaan zou zijn voor het begin der telling. Er bestaat een interessant verschil in gebruik bij het Omertellen tussen de Joodse gemeenten in Babylonië en Israël; de Joden in Israël hadden de gewoonte de Omer zowel ‘s nachts als overdag te tellen. Deze laatste minhag is bewaard gebleven bij de Egyptische Joden: na het ochtendgebed tellen zij de Omer nogmaals (uiteraard zonder beracha).
Tellen overdag Bij de Risjoniem bestaat verschil van mening over het tellen overdag. Als je vergeten bent ‘s avonds na het invallen van nacht te tellen en je je dit pas de volgende dag herinnert, kan je dan alsnog de telling inhalen (overdag) of geldt, dat je de telling niet meer kan inhalen?
Hieromtrent bestaan drie meningen:
a. men kan de volgende dag nog met beracha tellen en de misser zo inhalen; b. men kan de volgende dag in het geheel niet meer tellen, zelfs niet zonder beracha, zodat de misser niet meer (overdag) is in te halen; c. men kan de volgende dag het gemiste inhalen door een juiste telling, maar dit inhaaltellen geschiedt zonder beracha (in overeenstemming met het principe, dat “indien er twijfel bestaat of een beracha gezegd moet worden wij de beracha niet zeggen, safeek berachot lehakeel”).
Deze laatste mening wordt als halacha gebracht in de Sjoelchan Aroech. Met andere woorden men blijft ‘in de telling’ doordat men overdag het gemiste inhaalt, maar men mag bij deze ‘inhaal-manoeuvre’ overdag geen beracha zeggen.
De continuatie bij het tellen De continuïteit bij het tellen, stamt uit de woorden “... (zeven) volledige weken...”, die de Tora gebruikt bij de plicht van het Omertellen. De Talmoed zelf leidt uit de woorden “...volledige weken...” alleen af, dat het geboden is ‘s avonds na het invallen van nacht te tellen. Behag ziet in deze woorden echter een positieve verplichting: alle negenenveertig dagen der omertelling vormen één eenheid, wat impliceert, dat, indien men gedurende een volledig etmaal de Omertelling niet heeft verricht, de volgende dagen niet meer geteld kunnen worden. Immers, indien men één dag gemist heeft, kan niet meer gesproken worden van zeven volledige weken. In het tijdperk van de Ge’oniem (750-1000 n.d.g.j.) is over deze halacha veel gediscussieerd: “Indien men knoflook heeft gegeten en hierdoor sterk ruikt, mag men dan nog meer knoflook eten, zodat men nog sterker geurt?”, waarmee men bedoelde te zeggen, dat het eigenlijk niet juist is verder Omertellen te staken, indien men de sefiera één dag heeft nagelaten en hierdoor een overtreding heeft begaan. Een andere vraag is of men door de telling één dag na te laten ook niet meer het recht heeft de weken te tellen...! En indien het waar is, dat de telling van negenenveertig dagen naar de opvatting van Behag slechts één (langdurige) mitswa is, waarom zeggen we dan elke avond een beracha over het Omertellen? Ook de Tosafisten vielen over deze vragen en concluderen, dat de mening van Behag twijfelachtig is. Rosj in naam van Rabbenoe Jitschak (12de eeuw) stelt daarom, dat elke avond en elke telling een afzonderlijke mitswa is; anders dus dan Behag.
Hele periode gemist Sommige Ge’oniem willen een onderscheid maken bij het probleem van de continuïteit der telling tussen de eerste dag van de Omer en de volgende dagen. Zij zijn van mening, dat nalatigheid op de eerste dag verdere telling verhindert, maar indien men vergeten heeft op een van de volgende dagen te tellen, levert dit geen manco in de continuïteit op. Maar zelfs dit compromis ondervond weerstand bij andere geleerden. De halacha, zoals geformuleerd in de Sjoelchan Aroech luidt, dat indien men een volledige dag heeft vergeten te tellen, de volgende dagen wel geteld moeten worden doch zonder beracha.
Een aantal Acharoniem (latere Geleerden) houdt zich verder bezig met de vraag wat een minderjarige, die midden in de Omertelling Bar-mitswa wordt, moet doen. Kan hij na zijn Bar-mitswa met beracha verder tellen of ontbreekt het hem aan zeven volledige weken, nu hij voor zijn Bar-mitswa als kind telde en na zijn Bar-mitswa als volwassene verplicht wordt te tellen (de telling voor de Bar-mitswa telt misschien niet mee)? De discussie draait voornamelijk om een vraag van meer principiële aard: wordt het vervullen van de geboden gedurende een periode, waarin men als minderjarige nog niet echt verplicht is tot het nakomen van ge- en verboden wel volledig beschouwd als een nakoming van verplichtingen? De halacha luidt, dat een jongen, die als minderjarige begonnen is met beracha te tellen en geen dag heeft overgeslagen, dit mag voortzetten na zijn Bar-mitswa met beracha. De telling gedurende zijn minderjarigheid wordt voldoende geacht voor het criterium van volledige weken. Een proseliet (geer) echter, die tot het Jodendom is overgegaan gedurende de Omerperiode, moet de resterende Omertijd zonder beracha tellen, daar zijn telling voor zijn overgang tot het Jodendom niet beschouwd wordt als het vervullen van een gebod, daar hij immers voor zijn gioer nog niet-Joods was. Zo ontbreekt aan zijn telling de volledigheid, die nodig is voor tellen van de resterende tijd met beracha.
©Dayan mr. drs. R. Evers 2011 |