”Maar begraven zult u hem op dezelfde dag” (21:23). Dit snelle begraven geschiedt uit eerbied voor de overledene. Wij proberen onze overledenen ongeschonden te begraven. Soms eist de overheid echter, dat het stoffelijk overschot onderzocht wordt. Hierdoor wordt een snelle begrafenis onmogelijk. Een aantal jaar geleden werd een Jesjiwabocher van de befaamde Mirrer-Jesjiwa in Jeruzalem op straat doodgestoken. De politie eiste een post-mortem onderzoek. De familie weigerde op halachische gronden. Hun kind zou onnodig geschonden worden en de begrafenis zou te lang worden uitgesteld. Hoe staat het Jodendom tegenover autopsie?
Bij post-mortem onderzoeken is de patholoog-anatoom op zoek naar informatie omtrent de doodsoorzaak, de oorzaak van de ziekte of het effect van vroegere medische behandelingen die op de patiënt werden toegepast. Toestemming van de naaste familie is meestal vereist voor autopsie. Vanuit het Jodendom bestaan doorgaans grote bezwaren tegen sectie, ook al bestaan hierop enkele, in de Joodse wet geregelde, uitzonderingen. Hoewel het motief van de vooruitgang van de medische wetenschap een waardig streven is, verwerpt het Jodendom autopsie in het belang van de medische wetenschap, omdat hierbij een hoger principe wordt overtreden: ontering van het lichaam van een mens die naar het evenbeeld van G’d geschapen is, zonder duidelijk genezend doel. De omstandigheden waaronder sectie zou kunnen worden toegestaan door een competente Rabbijn, kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën:
1. gerechtelijke sectie: de wet van het woonland schrijft sectie voor. 2. Erfelijke ziekte: een familielid is overleden aan een erfelijke ziekte en sectie kan van belang zijn voor de gezondheid van de overige familieleden. 3. Directe medische noodzaak: een ander persoon lijdt waar ook ter wereld op dit moment aan dezelfde dodelijke ziekte en medische autoriteiten achten sectie van belang om de overlevingskansen van de patiënt te vergroten.
Alleen competente halachische autoriteiten kunnen in dergelijke gevallen een beslissing nemen. In de gevallen, waarin de Rabbijnen een post-mortem onderzoek toestaan, eisen zij altijd dat:
1. Ieder deel van het lichaam dat verwijderd werd, daarna begraven zou worden met het lichaam, en dat het lichaam zo spoedig mogelijk teruggestuurd moet worden naar de chewra kadiesja (het Joodse Begrafeniswezen) teneinde de begrafenis zo min mogelijk uit te stellen.
2. De medische ontleding uitgevoerd wordt met het grootst mogelijke respect voor de overledene, en dat niet lichtvaardig met het stoffelijk overschot wordt omgegaan door het personeel.
3. Het lichaam niet meer opengesneden wordt dan strikt noodzakelijk is voor het vereiste post-mortem onderzoek.
4. Er steeds iemand van de chewra kadiesja aanwezig is bij de sectie om toezicht te houden op zorgvuldige naleving van de regels.
De mens werd gecreëerd naar het beeld van G’d: “En G’d zei: Laat Ons een mens maken naar Ons beeld, als Onze gelijkenis” (Bereesjiet 1:26). In de dood behoudt het lichaam de eenheid van dit beeld. Het Jodendom eist respect voor ‘geheel de mens’, zowel voor zijn lichaam als voor zijn ziel. Aan de waarde van ieder individu mag niet tekort worden gedaan, ook niet nadat de G’ddelijke vonk, de ziel, geen zichtbare invloed meer uitoefent op het lichaam. Het lichaam is een deel van een waardevol mens, die voor zijn nabestaanden veel heeft betekend en - zeker gedurende de eerste rouwfase - nog steeds veel betekent. De nabestaanden hebben het recht en zijn verplicht werkelijke liefde - zo wordt de begrafenis genoemd in het Jodendom - te bewijzen aan degene, voor wie zij gedurende het leven zoveel genegenheid koesterden. Sectie is een ontsiering en degradatie van de menselijke waardigheid en moet zoveel mogelijk vermeden worden. Een derde ethisch-getint argument tegen sectie in het belang van de wetenschap is het idee, dat de mens geen recht heeft om willekeurig over zijn lichaam te beschikken. Het lichaam bezit een bepaalde kedoesja - heiligheid - en dient een heilig doel: het vervullen van de mitswot - de geboden. Rabbi Sjneoer Zalman uit Liadi (1747-1812) komt in zijn Codex tot de conclusie, dat het daarom verboden is het lichaam te pijnigen door onnodig vasten en dergelijke. In de lijn van deze gedachten wordt duidelijk waarom het Jodendom het afstaan van het lichaam van de overledene als studieobject afkeurt.
©Dayan mr. drs. R. Evers 2011 |