Tijdens Soekot verlaten wij onze stevige huizen en gaan wij in gammele hutten wonen. Wij verlaten onze materiële zekerheden en imiteren ieder jaar weer het Joodse volk, dat 3324 jaar geleden bereid was G’d vanuit Egypte te volgen naar een dorre woestijn. Soekot vertalen met loofhutten doet het ware karakter van het Loofhuttenfeest te kort.
De middeleeuwse verklaarder Rasji (1040-1105) maakt er ons op attent, dat met Soekot geen werkelijke hutten bedoeld worden maar de ‘wolken van de G’ddelijke Voorzienigheid’, die de Joden gedurende de veertigjarige omzwerving op bovennatuurlijke wijze beschermden. In aardse zin fungeerden deze G’ddelijke wolken als eerste `airco’ in de menselijke geschiedenis, gezien de extreme temperaturen in de woestijn. Maar op een dieper niveau zitten wij in Soekot om ons een verlangen naar steeds Hoger in te prenten. En dat gebeurt ook. Met Simchat Thora culmineert onze spirituele vreugde in een ongekend hoogtepunt, dat tot uitdrukking komt in de inhoud van de Thora-voorlezing.
Prediker ernstig Het is een oude minhag (gewoonte) om uit de wijsheidsliteratuur het filosofische boek Kohelet (Prediker) te lezen gedurende Soekot. Kohelet vormt een serieuze overpeinzing van het leven. Het werd ingesteld op Soekot om de uitbundige vreugde enigszins te temperen.
Het hoogtepunt van Soekot was in de Tempel het feest van het waterscheppen. Soekot wordt overal beschreven als zeman simchatenoe – de tijd van onze vreugde. Werkelijke vreugde ervaren wij zelden. Wij jagen geluk na maar het ontglipt ons bijna altijd. Het drama van het leven houdt zich zelden aan ons zelfontworpen succesprofiel.
Ons eigen image vergeten Water is de traan, die de koppige arrogantie van de mens in één moment van oprechtheid verplettert. Simcha, het Hebreeuwse woord voor vreugde is verwant met het woord macha – zichzelf wegcijferen. Wil iemand oprecht blij zijn, dan moet hij zichzelf vergeten en uitvlakken. De Talmoed vertelt ons, dat de grootste geleerden tijdens het waterscheppingsfeest in de Tempel als vrolijke kinderen dansten en sprongen in volle religieuze overgave. Pas toen konden zij hun aardse beperkingen volledig achter zich laten en zich in extase overgeven aan het Hogere.
De inkeer en ‘schoonwassing’ van Rosj Hasjana en Jom Kippoer vormen de prelude van de ware G’dsdienstige vreugde, die wij slechts deelachtig worden als wij het immense beeld van ons eigen imago en onze gewichtigheid achter ons kunnen laten.
Breekbaarheid Soekot is het hoogtepunt van simcha – vrolijkheid en plezier. Intense vreugde ervaren wij in een wankel gebouwtje. De soeka is kwetsbaar en symboliseert de breekbaarheid van het menselijk leven. Hoe kunnen we vrolijk zijn als we geconfronteerd worden met tegenslag en ongeluk?
Interessant is dat er een contrast bestaat tussen de buitenkant van de soeka en de binnenkant. Aan de buitenkant mag het een gammel geheel zijn maar het interieur van de soeka wordt versierd. Het moet blijheid en optimisme uitstralen. Binnen vrolijkheid, buiten een wankele loofhut? Inderdaad! Het omhulsel van de mens is kwetsbaar en wankel. Ons lichamelijke leven duurt niet lang maar spiritueel kunnen we zeer hoog reiken. Uiteindelijk ligt in de spiritualiteit de echte vreugde. Daar werken we naar toe gedurende Soekot.
Waarom Vreugde rond de Wet? Die hang naar intense spiritualiteit krijgt haar climax met Simchat Thora – Vreugde der Wet. We dansen uitgelaten en met overgave. In dit voetenwerk worden we allemaal één. Er bestaat geen verschil meer tussen geleerd en ongeletterd. Maar uiteindelijk gaat het om de inhoudelijke uniekheid van de Thora en Am Jisra’eel. En dat ligt verborgen in de Thora boodschappen van de laatste voorlezing van het Joodse jaar.
Aan het einde van de jaarlijkse voorleescyclus wordt op Simchat Thora de laatste Parsja (afdeling) van de Thora gelezen (Vezot haBeracha – `dit is de zegen’, Deuteronomium/Devariem 33 en 34). Op Simchat Thora worden alle aanwezigen voor de Thora opgeroepen, ook de kinderen onder de Bar mitswa – kerkelijke meerderjarigheidsleeftijd (op andere feestdagen worden slechts vijf of zes mensen opgeroepen; kinderen worden so wie so nooit opgeroepen).
Beracha (zegen) door verbondenheid Waarom wordt iedereen opgeroepen? Rabbi Chanoch Zwi Lewin (20e eeuw, Jeruzalem) legt uit, dat G’d aan Mosje op zijn sterfdag alle toekomstige generaties tot het einde van de dagen toonde. Het is dus waarschijnlijk, dat Mosje voor zijn dood alle mensen, die in de toekomst zouden leven in zijn beracha (zegen) heeft meegenomen. Daarom wordt iedereen opgeroepen. Iedereen ontvangt dan via het voorlezen van de Thora een persoonlijke beracha van Mosje Rabbenoe. Die persoonlijke beracha is verboden met de unieke aspecten van Am Jisra’eel in zijn verbondenheid met Torat Jisra’eel, de leer.
Unieke Thora G’ds Thora heet een vuurwet (Deut. 33:2). Voordat de Thora in aardse vorm gegoten werd, stond zij in de Hemelhoogte geschreven in zwart vuur op wit vuur. Dit duidt op twee aspecten van de Thora. Aan de ene kant is de Thora een torat chessed, een leer van liefde waarvan ‘alle wegen aangenaam zijn’. De Thora wordt ook emet, waarheid, genoemd. Als zodanig is zij ook hard. De waarheid kent geen genade.
De ondergrond van de Thora, zoals dat geconcretiseerd is in het perkament, is wit. Wit is de kleur van geven. Wit weerkaatst en geeft terug. Wit is een combinatie van alle verschillende kleuren, vormt een `rainbow coalition’ en tolereert alle verschillende schakeringen. Het Jodendom propageert zowel liefde als gestrengheid. Als zodanig kan zij het eenzijdige fanatieke fundamentalisme van sommige andere godsdiensten niet waarderen. Religie is bij ons een uitgebalanceerd geheel van liefde en strengheid. Een prachtig, diep inzicht in de aard van de Thora. Alleen een werkelijke levensbalans kan een ware bron van duurzame en acceptabele vreugde zijn.
Weigering bij de volkeren G’d probeerde de Thora te slijten aan andere volkeren. In ‘Vezot haBeracha’ staan diepzinnige filosofische gedachten, die de werkelijke Joodse Thora-liefde en – vreugde weerspiegelen. ’Vanuit Seir ging Hij voor hen op’ (32:2). Eerst richtte G’d zich tot de zonen van Esau, bewoners van Seir. Hij wilde, dat zij de Thora zouden aannemen, maar zij weigerden dit. ’Hij straalde van het gebergte Paran’ (ibid.). G’d had zich verder gericht tot de zonen van Jisjma’eel, maar zonder enig resultaat.
De afstammelingen van Esau antwoordden G’d: “De Thora kunnen wij niet aanvaarden, want onze voorvader Esau werd gezegend met de opdracht te leven bij het zwaard”. Toen bood G’d de Thora aan de afstammelingen van Lot, Ammon en Moav aan. En ook zij vroegen: “Wat staat er in die Thora?”. “Je mag geen ontucht plegen” antwoordde G’d. “De Thora is niet voor ons”, antwoordden zij. “Onze beide volkeren zijn juist ontstaan door de ontucht van de dochters van Lot met hun vader”.
Toen bood G’d de Thora aan de afstammelingen van Jisjma’eel aan. “Wat staat erin?”, vroegen de Jisjma’elieten. “Gij zult niet stelen”. “Wij stammen van Jisjma’eel af. Deze wet is niet voor ons”. Ieder volk op aarde kreeg de gelegenheid om de Thora te aanvaarden, zodat zij later niet zouden kunnen claimen, dat, als G’d hen de Thora had aangeboden, zij ook de Thora hadden aanvaard.
Alleen het Joodse volk was bereid om de Thora te aanvaarden zonder naar de inhoud ervan te vragen en zij verklaarden “na’asé venisjma – wij zullen doen en later wel begrijpen”. Maimonides legt uit, dat G’d de volkeren benaderde door middel van zijn profeten, die de boodschap overbrachten.
In de Midrasj worden alleen maar de kinderen van Esau en Jisjma’eel vermeld. De Maharal stelt dat G’d alle volkeren heeft bezocht met de vraag of ze bereid waren om de Thora te aanvaarden. Anders zou het oneerlijk zijn om hen later te verwijten, dat zij de Thora geweigerd hadden. Maar al die andere heidense volken stonden totaal vreemd tegenover het culturele erfgoed van de Thora. Alleen drie stammen kwamen in aanmerking voor een serieus bezoek door het Opperwezen. Zowel de kinderen van Esau als de afstammelingen van Jisjma’eel waren Abrahamieten en waren bekend met zijn leefstijl. Andere volkeren zoals Ammon en Moav, geboren uit ontucht van de dochters van Lot met hun vader, voelden niks voor het zedelijke gehalte van de Thora, hoewel Lot een neef was van Avraham en veel met hem was opgetrokken. Maar G’d hoopte bij de afstammelingen van Avraham wel gehoor te krijgen.
Te hoog gegrepen Esau zei dat de Thora voor hem te hoog gegrepen was omdat hem geprofeteerd was dat hij ‘bij zijn zwaard zou leven’. Een verbod op moord en diefstal was onaanvaardbaar. Jisjma’eel zei dat hij van G’d te horen gekregen had dat hij een `wild mens zou zijn en zijn hand bij iedereen naar binnen zou steken’. Ook voor hem was de Thora geen optie. Als zelfs de kinderen van Avraham niet in aanmerking zouden komen voor de Thora, was het voor de rest van de wereld onbereikbaar. Zo maakt de Maharal de psychologie van de Romeinen, afstammelingen van Esau en de kinderen van Jisjma’eel, duidelijk.
Alleen het Joodse volk was gereed voor de Thora. Am Jisra’eel heeft een uniek karakter met een diep spiritueel gevoel voor een totaal monotheïsme. Dat is de enige bron van ware simcha, omdat men zichzelf hiermee totaal kan identificeren, zich er helemaal in kan verliezen en wegcijferen met behoud van waardigheid en eigenheid
Verbinding met het Opperwezen Toch ligt de ware vreugde met de Thora in het feit, dat wij ons door middel van de Thora met het Opperwezen kunnen verbinden. Er zijn maar weinig volkeren op aarde, die de hoofdprincipes van de Thora niet aanvaard hebben. Ieder volk kent voorschriften als `gij zult niet stelen, gij zult niet moorden en gij zult geen overspel plegen’. Wat bedoelt de bovenstaande traditie, dat de volkeren de Thora niet wilden accepteren? De zeven Noachidische geboden hebben zij in principe wel aanvaard!
Dat is zeker zo. Maar deze wetten werden enkel aanvaard omdat ze als logisch werden gezien en de mensen vanuit moreel, intellectueel en sociaal oogpunt aanspraken. De mens ontwerpt zijn eigen wetten en blijft daar heer en meester over. Daarom kan de mens onder omstandigheden besluiten, dat wetten van zoals `gij zult niet moorden en gij zult niet stelen’ soms niet van toepassing zijn. Dit hebben wij helaas aan den lijve ondervonden in de Tweede Wereldoorlog. Joden werden niet meer als mensen beschouwd en alle normen en waarden hadden opeens hun geldigheid ten opzichte van de Joden verloren.
Wat de bovenstaande verklaringen willen aangeven, is, dat alleen Am Jisra’eel de Thora als absolute en altijd geldende waarheid heeft aanvaard. Alle voorschriften, zelfs de meest sociale en normale regels, werden als G’ddelijke wet aanvaard. In het Griekse denken heeft de mens zijn god geschapen maar in het Joodse denken heeft G’d de mens gemaakt. Het Opperwezen is het absolute Alles. Ons daarmee te verbinden is de ware vreugde, die de Thora ons schenkt. Alleen dat is de ware Simchat Thora!
©Dayan Evers 2011 |