Voordat we de periode van de beslissers van het geldende Joodse recht, de Acharoniem, de modernere beslissende halachische, juridische autoriteiten, beschrijven als context van het samenstellen van de Sjoelchan Aroech, wil ik hier kort ingaan op de flexibiliteit van de halacha, de Joodse voorschriften en haar toepasbaarheid onder vrijwel alle denkbare omstandigheden, zoals geformuleerd door de grote Joodse geleerden.
Ik citeer Maimonides (1135-1204), enigszins bewerkt, uit zijn inleiding op zijn wetboek Misjne Tora: ‘Vanaf Mosje tot Rabbi Jehoeda Hannassi was de Mondelinge Wet gedurende 35 generaties van leraar op leerling overgedragen. De groten van elke generatie vormden (met hun gerechtshof) de centrale autoriteit van de mondelinge traditie.
Sjoelchan Aroech: letterlijk: gedekte tafel. Auteur: Rabbi Joseef Karo (1488 – 1575), Safed, Israel. Vervolg op: de Arba’a Toeriem van Rabbi Ja’akov ben Asjeer. Vorm: korte rechtsregels en voorschriften. Aard van het werk: Halachische synopsis van Rabbi Joseef Karo’s commentaar op de Toeriem, de Beth Joseef. Eerste druk: 1565 Venetie. |
Behalve hun rol als tradenten, doorgevers van de traditie, hebben in elke generatie de Profeten en geleerden een aantal zogenaamde omheiningen ter bescherming van de wet ingesteld (bijvoorbeeld een steeds strenger en verdergaand werkverbod op Sjabbat en regels over de omgang tussen man en vrouw [1]. De autorisatie hiertoe baseerde men op het vers (Leviticus 28:30): “Zo zult ge mijn inachtneming inachtnemen”, waaruit de Talmoed [2] afleidt, dat de gezaghebbende geleerden van elke generatie de bevoegdheid hebben verordeningen uit te vaardigen, die moesten voorkomen, dat de eigenlijke, Geschreven Wet overtreden zou worden.
Tevens stelden de Profeten en geleerden een aantal zelfstandige verordeningen [3] en gebruiken [4] vast, gebaseerd op het vers (Deuteronomium 17:11): “Wanneer een zaak voor u te moeilijk is om daarin uitspraak te doen, in geval van bloedschuld, geschil of lichamelijk letsel aanleidingen tot rechtsgedingen in uw steden dan zult gij u begeven naar de plaats, die uw G’d, verkiezen zal: gij zult gaan tot de Levietische priesters en tot de rechter die er dan wezen zal (dat wil zeggen: ook in latere tijden) en hen raadplegen... gij zult nauwgezet doen naar alles, waarvan zij u onderrichten... gij zult van de uitspraak, die zij u geven niet afwijken naar rechts of naar links...”
[1] Zie Elevitski, I., Minchat Coheen, Ohel Joseef, Bné Berak, Israël, 1980, pag. 115. [2] [B.T. Jevamot 21a] [3] [Zoals a. Het verbod vogelvlees met melk te eten, naar analogie en ter voorkoming van overtreding van het verbod rundervlees met melk te nuttigen, en b. Meer in positieve zin: het openbaar voorlezen uit de geschreven wet op maandag en donderdag (B.T. Bawa Kamma 82a) en allerlei verordeningen ter verbetering van het maatschappelijk verkeer (B.T. Gittien 61a).] [4] [Deze gebruiken dienen ter ondersteuning van de Tora-wet. De Tora verplicht ons de doden te begraven. Toen de kosten van de begrafenis zo buitensporig werden, dat sommigen hun doden lieten liggen, werd ingesteld in het vervolg de doden slechts in eenvoudige witte lijkgewaden te begraven (B.T. Moëd Katan 27b).] |