Ondanks zijn seculiere en verre van een typisch Joods uiterlijk is en blijft Ami James Joods.
”Toen sprak Mosje tot de Bnee Jisra’eel maar zij luisterden niet naar Mosje uit ongeduld en vanwege de harde slavernij “ (Ex. 6:9).
Sommige Joden luisterden later wel naar Mosje en Aharon maar zeer velen ook niet (helaas). De meesten bleven waar ze waren. Bij de Uittocht was het mogelijk om te kiezen om mee te gaan of niet. Tegenwoordig kan dit niet meer. Men blijft altijd Joods.
De Talmoed (Sanhedrien 44a) stelt dat hoewel iemand gezondigd kan hebben, hij nog steeds Joods blijft. Ondanks alles behoudt iedere Jood zijn Jiddisje nesjomme. Deze nieuwe hechting van na Matan Tora – de acceptatie van de Tora bij de berg Sinai - wordt aangeduid in de Hagada in de inleiding op de passage van de vier kinderen, waar staat “èchad chagam we'èchad rasja”.
Het woord ‘èchad’ betekent ‘één’, en geeft aan dat in iedereen, van de eenvoudigste tot de meest wijze, het gevoel van de Eenheid van G'd aanwezig is. Een bekend voorschrift wil dat zodra er één van de 600.000 letters in de Tora ontbreekt, de Tora niet meer gebruikt mag worden om daaruit voor te lezen. Hetzelfde geldt voor de zeshonderdduizend leden van het Joodse volk. Wanneer er maar één ontbreekt, is het Joodse volk gebrekkig.
Daarom moeten wij ook bij het Seiderverhaal de rasja betrekken. Zou hij niet bij de viering van de uittocht betrokken zijn, dan zou er iets missen aan de eenheid van het Joodse volk. Eigenlijk is het zo, dat wij bij het Seiderverhaal ons in hoofdzaak richten tot de rasja, omdat juist hij buiten de boot dreigt te vallen.
Dit verklaart ook, dat de rasja naast de chagam staat, want alleen de chagam kan de rasja van zijn desinteresse afhelpen. Alleen de uiterst goede is in staat het extreem slechte te helen en te helpen.
Voorgaande geldt ook intrapsychisch. Want iedere chagam draagt een rasja in zich. De Talmoed verklaart, dat iedereen die groter is dan zijn naaste, ook meer neigt tot het 'slechte'. Daarom staan ook alle volgende zonen met zo'n verbindende waw (èn) in relatie tot de chagam. Want juist de chagam is in staat alle volgende categorieën Joden te helpen, door zijn kennis en leiding. Hierdoor kunnen alle Joden een eenheid vormen, die nodig is voor het vervolg op de Uittocht uit Egypte, het ontvangen van de Tora.
Maar wat bedoelt de Hagada dan met de uitspraak dat als deze rasja in Egypte was, hij niet bevrijd zou zijn? Wij willen hem hiermee niet de toegang tot het Jodendom ontzeggen. Integendeel. Deze uitspraak gold alleen vóór het geven van de Tora op de berg Sinaï.
Na de Torawetgeving, toen G'd Zelf aan iedere Jood zei: 'Ik ben jullie G'd' is het idee ontstaan dat iedereen voor eeuwig onlosmakelijk verbonden is met het grotere geheel van het Joodse volk.
Dit legt ook uit, waarom het belangrijkste deel van de Seider zich richt op de tweede zoon, de rasja. En over de vijfde zoon, die niets van het Jodendom weet en zich op geen enkele wijze verbonden voelt met onze voorouders, Awraham, Jitschak of Ja'akov, spreken we bij het stukje van “oorspronkelijk waren onze voorouders afgodendienaren”. Nog voor het begin van het Joodse volk was er toch al een oorsprong te vinden, en daar kan iedereen zich mee verbonden voelen.
Pas na de bespreking van de positie van de rasja en de vijfde zoon, is het zinnig om verder te gaan praten over de uittocht uit Egypte. Het doel van de voor Seider, het vertellen over de uittocht, is om de weg te bereiden voor de komst van de Masjieach. En die kan pas komen nadat alle Joden zich verenigd hebben.
©Dayan mr. drs. R. Evers 2013 |