Bemidbar begint met de affectieve opdracht van G’d aan Mosjé: “Neemt het aantal van de hele gemeente van de kinderen Israëls op door het tellen van alle mannen per hoofd”.
Waarom werd de telopdracht nu gegeven? Rasjbam (12e eeuw) suggereert het volgende: op de twintigste dag van de tweede maand van het tweede jaar verliet de Wolk van G'ddelijke Majesteit de Tabernakel. Dit was het teken dat de Joden op reis moesten.
Het was eigenlijk de bedoeling dat zij direct naar Israël zouden gaan. Omdat zij zo dadelijk geconfronteerd zouden worden met de legers van Kana'an was het noodzakelijk om het aantal soldaten te kennen. Zo zou de legerleiding weten waar men de beste krachten kon inzetten.
Maar het kan ook zijn dat de census genomen werd vanwege de aanstaande verdeling van het Joodse land tussen de stammen. Daarom moest elke stam precies weten hoeveel leden zij hadden. Daarom moest het volk zes weken na de vorige telling opnieuw geteld worden.
Bij de vorige telling werd alleen de totaalsom van het volk berekend. Maar dit gaf onvoldoende informatie voor de verdeling onder de stammen. Telling is verder een uiting van liefde (Rasji).
Nachmanides (Ramban) meent, dat de telling ons attent moet maken op G'ds goedheid. Nog maar 210 jaar geleden kwam de familie van Ja'akov met zeventig zielen naar Egypte. Nu waren er alleen al meer dan zeshonderdduizend mannen tussen de twintig en de zestig jaar!
Tellen is een uiting van G’ds liefde als voorbereiding op een nieuwe spirituele status. Maar toch moet men hiermee oppassen.
In Sjemot (30:12) staat al, dat wanneer men “de Joden telt iedereen verzoening voor zijn ziel aan G’d moet geven want dan zal er geen plaag ontstaan”.
De getelden moeten ieder een halve sjekkel doneren, zodat men de munten telt en daardoor weet hoeveel mensen er zijn.
Zo zal er geen `boos oog’ op het getelde rusten, dat een plaag kan genereren.
©Dayan Evers 2013 |