Wanneer iemand een rabbijn benadert om gioer te doen, moet de betreffende persoon eerst met zijn eigen respectievelijke geestelijke begeleider [waarin hij is opgegroeid of enige band mee heeft] nagaan waar dit verlangen vandaan komt en wat de oorsprong van dat verlangen is. Wanneer hij na overleg met zijn eigen geestelijke begeleider weer terugkomt en zegt dat hij nog steeds Joods wilt worden, moet er gezorgd worden dat de persoon in aanraking komt met iemand die hem op een authentieke wijze het Jodendom kan bijbrengen.
Er moet een periode zijn van lernen, maar ook hem iedere keer op de moeilijkheden te wijzen om Joods te worden. Ook moet er gewezen worden hoe moeilijk het is om je eetgewoonten te veranderen, dat bezigheden op de Sjabbat heel anders zijn. Hij moet gewezen worden op alle tegenwerkingen die hij zal ondergaan wanneer hij zijn levensstijl zodanig verandert waardoor hij volledig vertrouwd raakt in wat hij wilt worden. Vanuit dat perspectief zullen menigeen zelf tot het besluit komen dat het Jodendom niet voor hem bestemd is.
Mocht een bepaald persoon dan toch door willen gaan, zorg dan dat hij bij een competente rabbinale autoriteit komt die in staat is hem in een bepaalde positie te manoeuvreren waarin zij wellicht gioer kunnen doen. En dan, na de ?ioer moet erkend worden dat wat er heeft plaats gevonden géén ?ioer is, want het woord gioer – toetreding/bekering – suggereert namelijk een verandering die in het individu plaats heeft gevonden. Wanneer iemand [namelijk] volgens de Halacha [Joodse Wet] tot het Jodendom toetreedt, worden zij als “een bekeerling die bekeert” beschouwd. De Joodse Wet ken wel andere veranderingen van een persoonlijke status: een minderjarige die volwassen wordt of een dienaar die vrijkomt. Wanneer het een bekeerling betreft, beschrijft de Joodse Wet hem niet als een 'goj die toegetreden is', maar 'een bekeerling die zich bekeert'. Hoe zit dit?
Het Hebreeuws kent woorden met de tegenstellingen waarvan het laatste onveranderlijk uit een ander Hebreeuwse wortel komen. Voorbeeld. Een dienaar dat vrij komt is 'eved sjemesjoechrar. Hier is sprake van twee verschillende Hebreeuwse wortels: 'eved; dienaar en mesjoechrar; bevrijd. Allebei verschillende wortels. Of je hebt een arme man dat rijk wordt: 'ani sjemeoesjar. Ook hier is sprake van twee verschillende wortels: 'ani 'iesj [arme man] en 'asjir 'iesj [rijke man]. Maar wanneer het om gioer gaat, krijg je 'ger sjenisgajer'. Zij hebben wel dezelfde stam, welke “een ger die gioer doet”.
De logische vraag zou dan vervolgens zijn: “Voordat hij zich bekeert, dan was hij [toch] geen bekeerling, maar iemand die tot een niet-Joodse natie behoorde?” De Commentaren leggen uit: Wanneer iemand eenmaal bekeerd is, bewijst die toetreding dat hij altijd al een Joodse vonk bezat. Hij moest door een gioerproces heen om in het Jodendom te kunnen integreren, maar ook om de verantwoordelijkheid en de verdiensten van de Tora en de mitswes te kunnen verdienen, maar hij was altijd een ger met een Joodse vonk.
De Rebbe legt vervolgens verder uit dat dit beginsel voor alle Joden op andere gebieden hetzelfde gelden. Denk aan wanneer iemand een mede-Jood de goede kant in het Jodendom probeert te sturen. De Rebbe geeft concreet het bijvoorbeeld van het betrokken raken in de verlangen naar 'ad mosai' [wanneer zal de Mosjiach eindelijk komen] zoals de RaMBaM het heeft beschrefen “ik verwacht zijn komst iedere dag – Anie ma'amien, be'emoena sjelema”. Dat verlangen en smeken naar G'd zorgt ervoor dat de telg van Dawied, Jouw knecht, snel zal bloeien”. Een Jood heeft gewoonweg op bepaalde momenten motivatie, aanmoediging of overtuiging nodig om serieus over de Verlossing na te denken en hier enthousiast over te zijn. De waarheid is dat een iedere Jood in deze situatie “een ?er” is “die zich bekeert”. Dit is [namelijk] niet iets nieuws of vreemds voor hem, want het geloof in de Mosjiach is een van de Dertien Geloofsartikelen van de RaMBaM is hem bekent. Iedere keer wanneer wij Birkat Hamazon benchen en drie keer per dag in onze gebeden G'd smeken om de Mosjiach te sturen, is iedere Jood vanuit dit oogpunt en op dat moment ongetwijfeld een ?er. Hij heeft alleen hulp nodig om die noodzakelijke stappen te doen om dit [verlangen] op de voorgrond te brengen. En dan zal het duidelijk worden dat hij het altijd in zich had. En in die mate is het zoals de weldoener doet voor de arme en de arme voor de weldoener doet: de Jood die jij inspireert, zal op zijn beurt jou inspireren.
Voor degene die erg voorzichtig zijn met de status van een gioerkandidaat of een ger, stelt de Rebbe de volgende vraag: “Is het gepast je te mengen in zaken van een mede-Jood?” Hij legt uit dat wanneer het te maken heeft met de plichten en de verboden van de Tora, dan heb je geen keus. Je moet dan naar hem toe te gaan en hem uit te leggen: “Kijk. De Tora draagt mij op jou in het Jodendom te doen groeien” – “mijn mede-Jood in liefde te vermanen” [Misjlee/Spr. 28 en Wajjiqra/Lev. 19]. Vervolgens moet je hem na die voorzichtige vermaning “met de linkerhand” hem “met de rechterhand naar je toe te trekken” [Yalkoet Sjimoni, Roeth 1:601]. De Rebbe gaat verder met de opmerking dat wij [in het verleden] nooit mede-Joden, [groot]vaders of rabbijnen in de synagoge 'ad mosai' – “we hebben de Mosjiach nodig” – horen roepen. Waarom zei de Rebbe dit? Omdat de Rebbe dit ook niet van zijn vader en grootvader gehoord heeft. Zelfs toen de Rebbe in de Verenigde Staten aankwam, verkondigde hij dit in de eerste instantie ook nog niet. Maar toen de Rebbe zag dat zelfs kleine kinderen “Daloi galoes – genoeg van de ballningschap” riepen, wist hij dat zijn campagne goede vruchten heeft afgeworpen. Te meer wanneer hij volwassenen dezelfde verlangen en dezelfde wens hoorde uiten? [Dus] wanneer hij [de gioerkandidaat] toetreedt, wordt hij beschouwd als een 'opnieuw geborene', maar zelfs voordat moment had hij al op dezelfde manier als ieder andere Jood – die voor zijn geboorte in de baarmoeder de hele Tora door een engel onderwezen kreeg – een band met de Tora. Hij had het [ook] al in zich en hij verlangde hier [ook] naar.
Daarom is het belangrijk wanneer er een gioer volgens de Halacha [Joodse Wet] plaats vindt, dat het erkend wordt dat de ziel altijd al Joods is geweest. Niets is 'toegetreden', niets is veranderd om de redenen die de Almachtige het meest bekend mee is. Deze ziel is geïncarneerd in deze specifieke omstandigheden van een niet-Joodse moeder. Dit is de gilgoel [lees hierin 'missie'] en test voor deze ziel. De Joodse vonk in die ziel en het Joods willen worden, is na de ?ioer de erkenning dat hij altijd al een Joodse ziel is geweest. Daarom wordt in de Halacha aangespoord de ?er meer eer te geven dan iemand die Joods geboren is, omdat deze ziel een veel zwaarder test heeft moeten ondergaan en ook nog eens voor de test is geslaagd.
Daarom moet en kan de ?ioer alleen via een orthodoxe rabbijn verlopen, omdat alleen volgens een ?ioer volgens Halacha men zeker kan weten dat de ziel een echte Joodse ziel is. De halachische gioer is de enige externe mechanisme die sterfelijke mensen hebben om in staat te zijn iets wat van nature spiritueel van aard is te ontdekken of de ziel werkelijk een Joodse ziel is. En wanneer de ger niet kèhalacha [volgens de halacha] is uitgekomen, zal men dit nooit weten.
Bron: "I Await His Coming Everyday” 20 Nissan, 5748 · April 7, 1988 van de Lubavitcher Rebbe "Welcome Home" van Rabbi Leibl Wolf
©Jodendom-online 2011 |