Meest indrukwekkende en ontzagwekkende wat er bestond was de Jom Kippoer Avodah [de Jom Kippoer dienst] in de Tempel. De Kohen Hagadol [Hoge Priester] had de meest geweldige taak op deze dag. Hij had op die dag ook veel plichten. Hij offerde veel karbonot[offers] en deed vele gebeden namens het Joodse volk.
Voorafgaand aan Jom Kippoer werd de Kohen Hagadol voor een periode van 7 dagen afgezonderd op het terrein van de Tempel. Dan lernde en beoordeelde hij de Halachot [de Wetten] en de procedures van deze meest Heilige dag. Het was niet toegestaan om te slapen op de nacht van Jom Kippoer. Hij moest wakker blijven door te lezen en de te lernen van Heilige Geschriften. Onder ede moest hij zijn plichten vervullen die in overeenstemming waren met de richtlijnen van het Sanhedrin. Zowel hij als de Geleerden van de Sanhedrin weenden. Wat een voorbereidingen! Wat met een vrees, liefde en inspiratie trad de Kohen Hagadol in de Jom Kippoer Avodah. Geen wonder dat in de Talmoed staat dat zijn verschijning des tijds engelachtig was. Vervolgens uitte hij de onuitsprekelijke naam uit van Hasjem en alle aanwezigen knielden en bogen zich neder en riepen: "Baroech Sjem" [Gezegend zij de Naam van Zijn Glorierijke Majesteit voor eeuwig en altijd]. Het doel van deze plechtige en roerige dienst was om de vergeving van de Kohen Hagadol zelf, zijn gezin en het hele volk van Israël te bereiken. Het kon worden aangenomen dat door deze dienst van de Hogepriester de G'ddelijke gratie verleend werd.
Echter, tegelijkertijd werd een andere dienst uitgevoerd. Een zondebok werd de wildernis in gestuurd. Deze taak werd toevertrouwd aan een onbekende, gewone Jood. Wie was hij? Wat voor voorbereidingen heeft hij gedaan?
Geen! Er was geen sprake van afzondering, geen instructies en het meest verbazingwekkende was dat juist deze dienst van deze anonieme Jood G'ds gratie bereikte. Nog voordat zijn missie voltooid was, verscheen het hemelse teken in de Tempel waardoor de mensen in een extatische vreugde van mensen bereikte. De Misjna verhaalt in Yoma 68 dat een scharlaken lint werd opgehangen bij de ingang van de Tempel en zodra de 'iesj itti' [de aangestelde man] met de zondebok de wildernis bereikte, werd het lint wit. Dit was het bewijs dat alle zonden van de Israël waren vergeven.
Vreemd genoeg was niet de Kohen Hagadol, maar deze onbekende, bescheiden Jood die G'ds verzoening bereikte voor heel Israël. Het was deze Jood die tijdens het vasten zichzelf in gevaar voor uitdroging stelde om de geit naar de woestijn te vergezellen. De Talmoed vertelde dat er in de woestijnen er plekken waren waar tenten stonden beladen met voedsel en drank. "Neem wat eten en drink een lekker koud drankje," werd er dan tegen hem gezegd. Nochtans weigerde hij het en ging hij in zijn eentje erop uit; de verraderlijke, brandende woestijn in. Terwijl er in de Tempel de Kohen Hagadol karbanot aanbood en wierrok, bood de aangestelde Jood zichzelf aan. Zijn avodah was hierdoor meer aanvaardbaar.
Er dient een belangrijke vraag aan. Als de aangestelde man in de verzengende woestijn G'ds goedkeuring en vergeving won, waarom werd hij bij zijn terugkomst genegeerd? De Kohen Hagadol werd na de Jom Kippoer dienst bejubeld middels viering, begroeting en een optocht. De aangestelde man ging onbegeleid naar huis, in zijn eentje, uitgeput en onopgemerkt. Waarom werd er geen receptie voor hem georganiseerd? Had hij dan niet een parade en een ontvangst als een held samen met de Kohen Hagadol verdiend? Was hij het niet die de verzoening en vergeving voor het hele Joodse volk heeft verworven?
De verklaring zou kunnen zijn dat de aangestelde man zijn taak met succes kon vervullen alleen vanwege de toewijding en de verdienste van de Kohen Gadol. Als vertegenwoordiger van heel Israël werd de zonden van het hele volk op de zondebok beleden, die door G'ddelijke leiding werd gekozen. Niet alleen op Jom Kippoer was de Kohen Hagadol op zijn post, maar iedere dag van het hele jaar. De viering en parade waren dus een uiting van waardering van zijn dienst dag in dag uit in het gehele jaar.
De aangewezen man had slechts eenmaal dienst. Eer en glorie komen niet naar degene die opkomt voor het belang van zijn volk eens in het jaar. Wij waarderen en eren degene die zich wijden aan G'd en Zijn mensen op een regelmatige basis.
|