24 Niesan 5784 | 01 mei 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     IsraĆ«l     Media     Publicisten     
Rosj Hasjana, techniek en symboliek ineen
Publicatiedatum: zondag 19 augustus 2018 Auteur: Opperrabbijn R. Evers | 2.561 keer gelezen
Halacha, Rosj Hasjana, Soekkot, Chanoeka, Toe Bisjewat, Pesach, Omer tellen, Sjavoe'ot, Tammoez-Av-Eloel, Tisja Be'av, Opperrabbijn R. Evers, Poeriem, Sjmini Atseret/Simchat Torah »
Kleuren en soorten
De hoorn wordt eerst afgekrabt zodat de natuurlijke kleur zichtbaar wordt. Vervolgens wordt het been met chemicaliën gereinigd. Tenslotte wordt de hoorn teruggedraaid in zijn oorspronkelijke vorm en gepolijst. Hoewel de kleur van de sjofar halachisch irrelevant is prefereren Marokkaanse Joden een witachtige sjofar omdat dit de kleur is van zuiverheid en feestelijkheid. Jemenietische Joden willen graag gedraaide hoorns, die een gebroken geluid maken terwijl Irakezen kleine, gedempte hoorns kiezen. Europese Joden houden van een lange rechte hoorn met slechts een bocht, waarvan de ‘kop’ naar boven wijst, die een droevige, klagerige toon produceert.

Ook een neushoorn?
Het is opmerkelijk, dat Maimonides (1135-1204) in zijn codex Misjne Tora alleen een ramshoorn kosjer verklaart. Een ramshoorn herinnert, zoals vermeld, aan het offeren van Jitschak en voert ons terug naar de geweldige ‘mesiroet nefesj’ – opofferingsgezindheid van onze aartsvaders Avraham en Jitschak. De hoorn moet gebogen zijn omdat dit onze mentale instelling op Rosj Hasjana symboliseert. Andere grote poskiem (beslissende autoriteiten) verklaren ook andere hoorns kosjer terwijl een hoorn van een koe door iedereen ongeschikt wordt geacht. De Misjna verklaart, dat in principe alle hoorns kosjer zijn als sjofar, zodat mij eens gevraagd werd of een sjofar ook van een neushoorn afkomstig mag zijn.

Rabbi Mosje Isserles (1520-1577) bespreekt deze vraag reeds. Hij is van mening, dat een sjofar alleen van reine, kosjere dieren afkomstig mag zijn omdat de algemene regel luidt, dat wanneer de traditie dierlijke grondstoffen voorschrijft voor een mitsva, deze alleen afkomstig mogen zijn van kosjere dieren. Hetzelfde geldt voor het leer of perkament, waarvan de tefillien (gebedsriemen) gemaakt worden. Mijn opponent wierp mij toen tegen, dat in de Talmoed (B.T. Soeka 23a) als muur voor een soeka een vastgebonden olifant wordt toegestaan terwijl dit dier toch duidelijk niet kosjer is! Toepassing van de hoofdregel geeft hier het antwoord. Bij de soeka is voor de ‘vier muurtjes’ ieder materiaal geoorloofd, van hout tot plastic. Nergens wordt bij de wanden van de soeka dierlijk materiaal voorgeschreven zodat daar ook niet kosjere dieren toegestaan zijn.

Inscripties en versieringen
Amerikaanse Joden willen vaak, dat in hun hoorns een Israelisch symbool wordt gekerfd of dat het embleem van hun synagoge op de sjofar wordt aangebracht. Nachmanides (1195-1370) stelt, dat het verven en versieren van de sjofar met allerlei tekeningen af te raden is omdat vreemde stoffen worden toegevoegd aan de sjofar. Maar Rabbi Joseef Karo (1488 - 1575) staat inscripties op de sjofar toe, omdat dit uit de sjofar zelf gegraveerd wordt. In een progressieve gemeente in Engeland werd eens gevraagd of de sjofar een gouden mondstuk zou mogen hebben en of de sjofar van buiten met goud belegd mocht worden. Het bestuur vond dit een goed idee omdat dit een ‘hidoer mitsva’ – een verfraaiing van het gebed en decorum zou vormen. Een gouden mondstuk is zeker niet in orde omdat de mond van de ba’al toké’a (de sjofarblazer) de sjofar zelf moet raken. Het beleggen van de sjofar met goud aan de buitenkant wordt reeds in de Misjna besproken en werd in de Middeleeuwen nader uitgewerkt door grote geleerden als Rabbenoe Nissiem (1290-1375) en Rabbenoe Asjer (1250-1327). Dit is toegestaan als het natuurlijke geluid van de sjofar hierdoor niet verandert.

Breukjes, spleetjes en gaatjes
Deze gebreken vormen een groter probleem. Iedere sjofarblazer moet voor Rosj Hasjana zijn sjofar terdege onderzoeken. Maimonides schrijft, dat een spleetje over de lengte van de sjofar de hoorn al invalideert. De lengte van het spleetje specificeert hij niet. Sommige verklaarders menen, dat reeds een klein spleetje over de lengte de sjofar ongeschikt maakt omdat te vrezen valt, dat door langdurig en veelvuldig blazen het spleetje steeds groter zal worden en uiteindelijk de hele sjofar in tweeën zal splijten. De vraag is hoe dit spleetje gerepareerd kan worden. Rabbenoe Ja’akov Asjerie (1283-1340) meent, dat men lijm mag gebruiken maar Nachmanides keert zich tegen het gebruik van vreemde stoffen en stelt, dat de enige manier waarop een breuk geheeld kan worden verhitting is. Een gat in de sjofar kan alleen gerepareerd worden met eigensoortig materiaal op voorwaarde, dat het grootste deel van de sjofar nog intact was en het geluid na de reparatie weer als vanouds klinkt.

Salaris voor de sjofarblazer, ba’al toke’a
Hoewel deze kwestie niet direct de sjofar als zodanig aangaat, raakt dit wel het blazen en vormt de betaling voor gewijde diensten met name in de kleinere kehillot (gemeenten) in den lande een regelmatig terugkerende vraag. Dit probleem speelt eveneens bij ingehuurde chazzaniem (voorgangers). Mordechai ben Hillel (1240-1298) wil salariëring van voorgangers verbieden omdat men zich niet mag laten betalen voor werk op Sjabbat of Jom Tov, feestdagen. Rabbenoe Sjemoe’eel (13e eeuw) staat het echter toe omdat dit verbod niet geldt wanneer het een mitsva betreft. Volgens alle meningen is salariëring echter toegestaan wanneer de chazzan ook is ingehuurd voor door-de-weekse diensten omdat men de voorganger dan voor de laatste verrichtingen betaalt en de muzikale invulling van Sjabbat en Jom Tov er ‘gratis’ bijkrijgt. Voor blazers in kleine gemeenten ligt dit dus moeilijker omdat zij doorgaans alleen voor Rosj Hasjana betaald worden. Zij kunnen zich verlaten op de verlichtende opinies. Niettemin waarschuwt de Talmoed (B.T. Pesachiem 50a) ervoor, dat men van deze inkomsten nooit enige brooche, zegen zal zien. Ik heb inderdaad eens een dergelijk geval meegemaakt. Een bevriende chazzan annex ba’al toké’a trok eens het land in en belegde zijn zuur verdiende boterham in aandelen. Binnen een maand waren zijn aandelen gekelderd en sindsdien doet hij gratis dienst.

«      1   |   2   
Pagina index:
Copyright © 2018 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.