Jaloezie heeft zijn goede en slechte kanten |
Publicatiedatum: woensdag 03 juli 2024 |
Auteur: opperrabbijn Evers | 964 keer gelezen |
|
|
Chanoeka, Opperrabbijn R. Evers, Moessar [ethiek], Aseret Hadibrot [Tien Geboden] » |
|
Aan het einde van de parsja Naso lezen wij over de offers van de vorsten, de Nesi’iem. De parsja Beha’alotecha opent vervolgens met de Menora, de gouden luchter, die in het Heilige stond. Rasji (1040-1105) brengt een Midrasj, waarin gevraagd wordt waarom de afdeling over de Menora volgt op de offers van de vorsten? Aharon voelde zich minderwaardig Het antwoord luidt, dat Aharon de Hogepriester zich minderwaardig voelde tegenover de nesi’iem, omdat zij offers brachten bij de inwijding van het Misjkan, de Tabernakel in de woestijn maar dat noch hij noch zijn stam, de stam Levi, hieraan deelnamen. Maar de Midrasj gaat verder. G’d verzekert Aharon, dat zijn dienst groter is dan de offerdienst van de stamvorsten omdat Aharon aan het begin van deze parsja de mitswa, de opdracht krijgt om iedere ochtend de lampen van de luchter te reinigen en iedere avond deze aan te steken. Waarom werd Aharon niet getroost met alle andere diensten? Nachmanides (13e eeuw) vraagt zich naar aanleiding van deze Midrasj af waarom Aharon getroost werd met het aansteken van de lampen van de Menora maar G’d Aharon niet troostte met de dienst van het rook- of reukwerk, die ook elke ochtend en avond gedaan werd in de Tabernakel of Tempel. Het rook- of reukwerk wordt in de Tora nog speciaal aangeprezen als dienst van de Hogepriester (Dewariem/Deut. 33:10): “Zij plaatsen het reukwerk in Uw neus”. Hetzelfde kan eigenlijk ook van alle offerdiensten van Aharon gezegd worden. Bij alle meel- en dieroffers waren de kohaniem (priesters) actief. Op Jom Kippoer (Grote Verzoendag) deed de Hogepriester in zijn eentje de hele dienst namens het ganse volk en speciaal op die dag schitterde de Koheen gadol door zijn geweldige inspanningen voor heel het joodse volk. Zijn hele stam bestond uit kohaniem (priesters) en levieten, die de dienst ondersteunden. De afstammelingen van Aharon spraken dagelijks tweemaal de birkat kohaniem uit, de priesterzegen (zoals overigens nog steeds gebeurt in de ochtenddiensten in Israël). Waarom voelde Aharon zich hier minderwaardig? En, vraagt Nachmanides verder, waarom voelde Aharon zich minder waard tegenover de offergezindheid van de stamvorsten. We staan hier bij de inwijding van de Tabernakel in de woestijn waar Aharon vele dagen lang verschillende offers bracht ter gelegenheid van de inwijding van het Heiligdom. Waarom voelde Aharon zich hier minderwaardig? Men zou kunnen antwoorden, dat de stamvorsten vrijwillig offers brachten en hij slechts verplicht offers bracht. Maar dan kan men zich afvragen wat de troost is van het aansteken van de Menora. Dit is immers ook een jaarlijkse verplichting gedurende acht dagen? Lichten van Chanoeka Na al deze vragen antwoordt Nachmanides, dat G’ds troost hierin bestond, dat de Bnee Jisra’eel, de Joden hier werd aangeduid, dat zij uiteindelijk door een afstammeling van Aharon, Mattitjahoe, de Makkabeeër, in de tijd van de tweede Tempel, de mitswa (het gebod) van de Chanoekalichten zouden krijgen. Na de opstand van de Makkabeeën tegen de Hellenistische Syriërs, die de Jeruzalemse Tempel verontreinigden met hun afgodsbeelden en het joodse licht doofden, hebben de Makkabeeën Chanoeka ingesteld met de plicht om in ieder joods huis de lichten aan te steken die voor eeuwig zouden herinneren aan de lichten van de Tempel. Ook na de verwoesting van de tweede Tempel zou deze mitswa actief blijven. En dit is ook realiteit gebleven. Ter herinnering aan de herinwijding van de Tempel en de Menora steken wij nog steeds acht lichten aan, midden in de winter, met Chanoeka. Nog steeds twee mitswot uit de Tempel Nog steeds hebben wij twee mitswot, die oorspronkelijk begonnen in de Tabernakel: de birkat kohaniem, de priesterzegen, die in Israël nog iedere dag wordt uitgesproken en buiten Israël alleen op de Jom tov-dagen en de de mitswa om thuis de achtarmige Menora aan te steken. Deze laatste mitswa hebben wij gekregen door de zeer subtiele ‘jaloezie’ van Aharon. De vraag is of jaloezie een goede eigenschap is die zo prachtig beloond moet worden. In de Spreuken der Vaderen (Pirkee Awot 4:21) zegt Rabbi Elazar hakappar: „De nijd, de begeerte en de eerzucht brengen de mens uit de wereld“. Rasjie geeft drie voorbeelden van deze wijze les: afgunst is jaloezie onder vrienden. Begeerte is geldzucht of promiscuïteit. Eerzucht is het najagen van gezag en macht. Verschillende soorten jaloezie Maar er bestaan verschillende soorten jaloezie waarbij een soort jaloezie inderdaad prijzenswaardig is. We kennen allemaal gevoelens van (subtiele) jaloezie, waarvoor we ons schamen en die we vaak onderdrukken en niet openlijk willen tonen. Jaloezie zien we al op zeer jonge leeftijd optreden bij de kleinste kinderen, die altijd precies dat willen hebben wat de anderen vasthouden. Levensstadia Sommigen leggen deze uitspraak „De nijd, de begeerte en de eerzucht brengen de mens uit de wereld“ als drie stadia in het menselijk leven uit. In onze (vroege) jeugd zijn we voornamelijk jaloers, in middenfase van ons leven begeren we hoofdzakelijk en aan het einde hebben we alleen nog maar eerzucht. Details van de Tien Geboden Er zijn ook geleerden, die de eerste negen van de Tien Geboden als allerlei details van het laatste, tiende gebod uitleggen. Niet stelen, niet moorden en niet echtbreken zouden allemaal – direct of indirect – voortkomen uit het tiende gebod “Gij zult niet verlangen”. Meestal wil men dingen hebben omdat anderen die bezitten. Goede vorm van jaloezie Maar er bestaat ook een goede vorm van jaloezie. In de Talmoed wordt dat genoemd ‘kinat sofriem’, de jaloezie onder geleerden. Wanneer men op een ander jaloers is omdat hij meer of dieper Tora leert en hierdoor zichzelf tot grotere geestelijke prestaties brengt of wanneer men iemand anders ziet, die op een uiterst sympathieke wijze andere mensen helpt met chessed en tsedaka (liefdadigheid en sociale ondersteuning) en daardoor zich voorneemt om ook zoveel mogelijk goeds te doen, dan is er sprake van het genereren van positieve energie en positieve resultaten. Jaloezie op materiele en geestelijke assets Eenvoudig gezegd is jaloezie op andermans aardse bezittingen een negatieve emotie en jaloezie op geestelijke prestaties een positieve jaloezie omdat men hierdoor tot meer nabijheid tot het Opperwezen wordt aangezet. Hierbij geldt dan “eind goed, al goed”. Aharon wilde geen enkele gelegenheid om dichter bij G’d te komen missen. En daarom is de Midrasj zo positief over deze wijze van jaloezie.
|
|
|