De betekenis van ' jehé sjeméh rabba' Over de exacte betekenis van de woorden ‘jehé sjeméh rabba mewarach le’alam oele’alemé alemaja’ bestaat verschil van mening. Machzor Vitri meent, dat deze frase in tweeën moet worden gesplitst: 1. JEHE SJEMEH RABBA 2. MEWARACH LE’ALAM OELE’ALEME ALEMAJA In het eerste zinsdeel wordt volgens Machzor Vitri de wens uitgesproken, dat de naam van G’d spoedig volledig moge worden uitgesproken, zoals de naam geschreven wordt. Niet zoals nu in ĝaloet, dat de naam van G’d anders wordt uitgesproken dan deze geschreven wordt, maar zoals ons in de Profeten (Zecharja 14:9) is toegezegd “De Eeuwige zal Koning zijn over heel de aarde; op die dag zal de Eeuwige Eén en Zijn naam Eén zijn”.
In de tweede frase wordt de wens uitgesproken, dat deze volledige G’dsnaam, die G’ds heerschappij over de aarde voorspelt, spoedig in alle werelden en streken bekend en erkend zal worden. Het woord ‘mewarach’ uit de tweede frase betekent naast ‘gezegend’ ook ‘naderbij gebracht’; wij brengen in deze woorden de hoop tot uiting, dat wij er zo spoedig mogelijk getuige van mogen zijn, dat de heerschappij G’ds op aarde gevestigd en erkend zal worden. De Tosafisten (B.T. Berachot 3a) willen de zin ‘jehé sjeméh rabba mewarach le’alam oele’alemé alemaja’ niet opsplitsen en menen, dat het hier om een gebedsformulier gaat. De zin betekent dan: “moge Zijn grote naam tot in eeuwigheid (of: in alle werelden) geprezen (naderbij gebracht en erkend) worden.” R. Ja’akov Asjerie, R. Joseef Karo en R. Mosje Isserles volgen de opvatting van de Tosafisten en dit heeft als praktisch gevolg, dat men de frase ‘jehé sjeméh rabba mewarach le’alam oele’alemé alemaja’ ononderbroken moet uitspreken. R. Jo’él Sirkes voegt toe, dat men deze frase in één adem moet uitspreken om aan de opvatting van de Tosafisten gevolg te geven. Deze laatste opvatting wordt in de praktijk gevolgd.
Het woord 'jitbarach' in relatie tot het antwoord op het eerste deel van Kaddiesj In overeenstemming met de Tenach-teksten Psalm 113:2: “De naam van Hasjeem zij geprezen van nu aan tot in eeuwigheid” en Daniël 2:20: “Geprezen zij de naam van G’d van eeuwigheid tot eeuwigheid” en de opvatting van vele Middeleeuwse geleerden, zoals Rav Amram Ĝaon en Maimonides, zou het woord jitbarach niet tot de antwoordformule gerekend moeten worden. R. Joseef Karo beschrijft deze opinies in zijn Bét Joseef maar beslist niettemin, dat “het verboden is te pauseren tussen de woorden ‘alemaja’ en ‘jitbarach’. Zij, die dit wel doen, vergissen zich!” De grond voor deze beslissing vormt een midrasj, waarin staat dat men niet mag onderbreken tussen de woorden ‘alemaja’ en ‘jitbarach’ en een responsum van R. Joseef Gikatilija, die onderbreken in scherpe bewoordingen afkeurt. R. Elijahoe, de Ĝaon van Wilna en R. Sjné’oer Zalman uit Liadi menen echter, dat met het woord ‘jitbarach’ een nieuw onderdeel van kaddiesj begint. Misjna Beroera (O. Ch. 56:15) beslist, dat het toegestaan is het woord ‘jitbarach’ met het voorafgaande mee te antwoorden, wanneer men een korte pauze aanbrengt tussen de woorden ‘alemaja’ en ‘jitbarach’. De vertaling van het antwoord op het eerste deel van kaddiesj luidt volgens de Ĝaon van Wilna en R. Sjné’oer Zalman: “Moge Zijn grote naam geprezen zijn in alle eeuwigheid” en volgens R. Joseef Karo e.a.: “Moge Zijn grote naam geprezen zijn, eeuwig en in alle eeuwigheid geprezen”.
De precieze omvang van het woord 'jehe sjemeh rabba mewarach le'alam oele’aleme alemaja De Talmoed (B.T. Berachot 57a) stelt, dat: “Voor degene, die ‘amén jehé sjeméh rabba’ met volle kracht (bekol kocho) antwoordt, slechte Hemelse Besluiten worden verscheurd”. Degenen, die verdedigen, dat het antwoord slechts uit zeven woorden (zonder ‘jitbarach’) bestaat, baseren zich op het feit, dat deze zeven woorden uit 28 letters bestaan, hetgeen de getalswaarde is van het woord koach (kracht). De Talmoedische uitspraak, dat “voor degene, die ‘amén jehé sjeméh rabba’ met volle kracht antwoordt, slechte Hemelse besluiten worden verscheurd” wordt dan opgevat als “voor degene, die met 28 letters antwoordt” (het woord ‘amén’ wordt niet meegeteld, omdat dit veeleer het voorafgaande afsluit). De tekst van het in Nederland gebruikelijke antwoord op het eerste deel van kaddiesj bestaat inderdaad uit 28 letters, conform de opvatting van R. Joseef Karo (sjeméh zonder de letter joed).
Rasjie geeft een andere reden voor het feit dat het antwoord op het eerste deel van kaddiesj uit zeven woorden bestaat. Deze zeven woorden stemmen overeen met het aantal woorden in de eerste pasoek van de Tora: “Bereesjiet bara Elokiem et hasjamajiem we’et ha’arets” en het aantal woorden in de pasoek voorafgaand aan de Tien Geboden (Sjemot 20:1): “Wajedabeer Elokiem et kol hadewariem ha’éle lemor”. In bedekte termen brengt men zo hulde aan G’d, die de wereld schiep en de Tora gaf. Zij, die het woord ‘jitbarach’ bij het antwoord op het eerste deel van kaddiesj willen betrekken, kunnen echter eveneens steunen op dezelfde uitspraak: het woord ‘kocho’ heeft een getalswaarde van 34. Telt men het woord ‘jitbarach’ bij de eerste zeven en schrijft men ‘sjeméh’ volledig dan bevat het antwoord exact 34 letters. Zelfs de visie van R. Joseef Karo, dat het antwoord doorloopt tot de woorden ‘da’amieran be’alema’ past in de uitspraak van B.T. Berachot 57a: het totaal aantal woorden van het antwoord volgens deze opvatting bedraagt 28!
De halachische betekenis van de woorden 'bekol kocho' uit B.T. Berachot 57a Volgens Rasjie doelt de Talmoed met de woorden ‘bekol kocho’ (met volle kracht) op volledige aandacht. De uitspraak uit B.T. Berachot 57a moet dan als volgt worden begrepen: “Voor degene, die ‘amén jehé sjeméh rabba’ met volledige aandacht antwoordt, worden slechte Hemelse besluiten opgeheven”. De Tosafisten brengen ter plekke echter een Pesikta, die stelt, dat met ‘bekol kocho’ bedoeld wordt: ‘met luide stem’. Volgens de Tosafisten gaat het voornamelijk om de energie, waarmee ‘amén jehé sjeméh rabba’ wordt uitgesproken. Rabbenoe Jona uit Gerona combineert deze beide opvattingen en verklaart, dat velen hun psychische aandacht slechts met behulp van hun verbale energie kunnen richten. Niettemin waarschuwt Rabbenoe Jona tegen al te luid antwoorden. Omstanders zouden dit als belachelijk en bespottelijk kunnen ervaren. Darché Mosje vermeldt een geheel andere interpretatie van de uitspraak uit B.T. Berachot 57a. Volgens hem betekent het veeleer: “Voor degene, die ‘amén jehé sjeméh rabba’ antwoordt en hierbij denkt aan G’d in Zijn grote kracht en wonderbaarlijkheid en deze gedachte in zijn antwoord legt, voor hem zullen de slechte Hemelse besluiten verscheurd worden”.
©Dayan mr. drs. R. Evers 2011 |