22 Chesjwan 5785 | 23 november 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     IsraĆ«l     Media     Publicisten     
Tsedaka de Joodse visie op filantropie
Publicatiedatum: woensdag 26 november 2014 Auteur: Opperrabbijn B. Jacobs | 2.715 keer gelezen
Halacha, Opperrabbijn Jacobs, Tsedaka [geven aan een goed doel], Moessar [ethiek] »
In de hal van een kerk zitten twee bedelaars. De een heeft voor zich een groot bord waarop geschreven staat: graag een aalmoes voor een arme katholiek. Aan de andere kant van de hal zit een andere bedelaar, Moos, met een soortgelijk bord waarop we lezen: graag een aalmoes voor een arme Jood. Ze zitten er beiden al meer dan drie weken. De RK bedelaar beurt goed, maar Moos krijgt niets. Ieder die de kerk uitkomt en de twee bedelaars ziet, geeft niet aan Moos, maar wel aan zijn geloofsgenoot. Sterker nog: velen die anders niet zouden hebben gegeven, geven nu juist wel om Moos te tonen dat zij zijn Joodse geloof afkeuren. Een lief oud vrouwtje heeft medelijden met Moos en zegt hem: Mijnheer Moos, u moet begrijpen dat niemand van de kerkgangers u geeft omdat u niet van ons geloof bent. Maar als u zich laat dopen en u een van ons wordt dan zal men u wel willen helpen en u rijkelijk bedelen. Als u echter een Jood wilt blijven dan kunt u beter uw standplaats verplaatsen naar de synagoge……….Nadat het vriendelijke vrouwtje weg was, zegt Moos tegen de katholieke collega bedelaar: Sam, zij vertelt ons hoe we zaken moeten doen!

Tsedaka, de Joodse visie op filantropie
Tsedaka betekent vrij vertaald: liefdadigheid. Maar is de juiste vertaling van tsedaka wel liefdadigheid? Als we het woord, of beter geformuleerd het begrip, tsedaka letterlijk vertalen betekent tsedaka rechtvaardigheid. Lief zijn of recht doen is niet hetzelfde. Als ik lief ben voor mijn medemens dan ligt daarin besloten een zekere vorm van vrijwilligheid. Als ik daar en tegen me naar de ander rechtvaardig opstel, dan ontvangt hij iets waarop hij recht heeft en dus is het normaal en vanzelfsprekend dat hetgeen ik hem geef hem toekomt, hij heeft er immers recht op. Voor de ontvanger maakt het niet zoveel uit vanuit welke motivatie ik hem steun: als hij zijn geld en zijn hulp maar ontvangt! Maar voor de gulle gever is het een groot verschil óf hij geeft omdat hij een daad verricht vanuit liefde, die hij dus eigenlijk niet verplicht is te verrichten maar omdat hij zo lief is, doet hij het, óf omdat hij een handeling verricht waarmee hij recht doet en dus niet lief is, maar gewoon zijn verplichting nakomt.

Vanuit de halaga (de traditioneel Joodse wet) bezien, is ieder verplicht om tussen de 10% en 20% van zijn inkomen aan tsedaka te geven. Het maximum percentage heeft tot doel om te voorkomen dat een persoon dusdanig veel weggeeft dat hij zelf aan de bedelstaf belandt. Maar de 10% zal te allen tijde moeten worden gegeven. Zelfs de straatarme Moos, de bedelaar, moet aan dit minimum van 10% voldoen.

Maar los van de verplichting om te geven, is er ook het aspect van hoe je geeft.

Er wordt een groot diner georganiseerd om geld in te zamelen voor Israel. Luide wordt aangekondigd dat Mr. Cohen $20.000 geeft. Er volgt een gigantisch applaus en Mr. Cohen staat buigend en glunderend op om het applaus in ontvangst te nemen. Begrijpt u mij niet verkeerd: het is geweldig dat Mr. Cohen een dergelijk enorm bedrag schenkt aan het goede doel, maar de vraag dringt zich op: geeft Mr. Cohen voor het goede doel of voor het applaus? Mr. Cohen had die $20.000 ook in een gesloten envelop aan de organisatie kunnen overhandigen, anoniem….

Ik herinner mij dat ik ter gelegenheid van een persoonlijk jubileum een gift kreeg uit de kas van een Joodse Gemeente. Uiteraard bedankte ik voor het geschenk, maar de manier waarop de bestuurder de dank aanvaarde deed mij bijna doen geloven dat hij uit zijn eigen zak het geschenk had betaald. Het is geweldig dat een bestuurder de kas van de liefdadigheidsinstelling met net zoveel zorgvuldigheid bewaakt als zijn eigen vermogen. Zo hoort het! Maar als hij geeft, is het niet zijn geld dat hij ter beschikking stelt, maar zijn het gemeenschapsgelden die hem toevertrouwd zijn om de gemeenschap te dienen. Het is dus niet lief van hem dat hij de medemens tot steun is, het is zijn plicht omdat de ontvanger er recht op heeft met als gevolg dat de ontvanger zich geen bedelaar hoeft te voelen die de weldoener veel dank verschuldigd is.

Maar Tsedaka beperkt zich niet tot de schenking van geldelijke bedragen.

We leren in de Talmoed: tov sjeberofiem legehennum – de beste der artsen belanden in de hel. Het woord tov lijkt hier niet op zijn plaats. Er had moeten staan: de meeste artsen of de slechte artsen belanden in de hel. Wat doet hier het woord tov dat goed betekent?

Zoals bekent heeft iedere letter in het Hebreeuws een getallenwaarde. Het woord tov heeft als getallenwaarde zeventien. Van iedere Jood wordt verwacht dat hij dagelijks drie keer de sjemona esree uitspreekt, het achttiengebed. In dit hoofdgebed spreken we achttien lofzeggingen uit op G’d. Wij prijzen Hem dat Hij ons vergeeft, dat Hij onze gebeden verhoort etc. In een van de achttien berachot loven wij de Eeuwige dat Hij de zieken geneest. De arts die deze lofzegging overslaat, en dus maar tov –zeventien- berachot uitspreekt, omdat hij ervan overtuigd is dat hij, de dokter, en niet de Eeuwige zieken geneest, deze arts belandt uiteindelijk in de hel. Natuurlijk is de arts de technicus die wordt benaderd als iemand onverhoopt ziek is. Hij heeft de kennis om het juiste pilletje voor te schrijven en zelfs is hij is staat in het lichaam van de medemens te snijden met als doel: genezing. Maar of die genezing komt, hangt van iets Hogers af. De arts is slechts de sjeliach, de gezant, via wie de Eeuwige de genezing kan brengen. Als de arts echter dit inzicht niet heeft en hij zichzelf ziet als de echte en almachtige genezer, dan is hij verkeerd bezig en bedrijft hij eigenlijk afgodendienst.

Maar los van de verkeerde opstelling van de arts zelf met de consequenties voor hem zelf: hoe ervaart een patiënt een behandeling van een arts die zichzelf G’d waant? En hoe anders voelt het om een arts of een ander soort hulpverlener te mogen hebben die het een vanzelfsprekendheid vindt en dankbaar is, om te mogen helpen? De hulp, de gift, de steun is veel meer waard als de ontvanger zich geen ondergeschikte bedelaar voelt. Als ik een medemens help, materieel of immaterieel, dan dien ik ervoor te zorgen dat ik dat op een correcte wijze doe, zonder de ander een onderdanig gevoel te geven en zijn of haar trots te krenken. Bij voortduring moet ik mijzelf een spiegel voorhouden en mezelf afvragen: Geef ik omdat ik wil helpen of geef ik om mezelf als weldoener een goed gevoel te geven?

1   |   2      »      
Copyright © 2014 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.