In Tehilliem 15 leren de Geleerden ons dat de generatie van Dawied Hamalech rechtvaardig [tsaddiek] waren. Toch hadden zij continue met oorlogen te maken. De generatie van de rasja [slecht mens] Achav Hamalech daarentegen, waren rasjiem die aan avodah zara [afgodendienst] deden. Wanneer zij ter strijden moesten trekken, hoefden zij hun hand er niet voor om te draaien om de strijd te winnen. Wat hadden deze rasjiem wel wat de generatie van Dawied Hamalech miste? De generatie van Achav Hamelech deden niet aan lasjon hara. De generatie van Dawied Hamelech waren weliswaar tsadikkiem, maar spraken wel kwaad over elkaar.
De 11 Principes die naar de Bejt Hamiqdasj mogen komen Daarom leert Rav Hirsch dat we 'jagoer be'ahalecha... Jouw tent [mogen] verblijven' [pasoek 1] wanneer wij onze verplichtingen naar onze naaste vervullen. Die Tent van Hasjem is een verwijzing naar de Bejt Hamiqdasj [Metzudas David]. Niet iedereen is het namelijk waard daar binnen te gaan. Dawied Hamelech geeft daarom 11 principes dat te maken heeft hoe mensen onderling met elkaar om moeten gaan [bejn 'adam lachavero]. Je kan namelijk niet dicht tot Hasjem komen wanneer je bij jouw naaste niet geaccepteerd wordt. Daarom overtreft een goede naam alles. Zoals we meerdere keren herhalen: het is van vitaal belang dat je door je naaste goed beoordeeld worden. We legden uit dat je je helpt om averah – zonde – te laten. “Jisjkon behar qasjecha... op Jouw Heilige Berg wonen ...” Begrippen jagoer – verblijven en jisjkon – wonen heeft volgens Radak betrekking op de ziel. Als we aan de 11 principes die Dawied Hamelech in deze Tehilliem uit heeft geschreven houden, dan zal onze ziel na dit leven een goddelijke glorieuze woning bewonen.
Wat zijn die 11 principes? 1. Holech tamied... hij die wandelt in perfecte onschuld ...”. Dit is iemand die in alle onschuld zich met de activiteiten van deze wereld bezighoudt. Hij zal zich niet met schimmige zaakjes bezighouden, noch zich uitgekookt gedragen [Radak]. Dus om zijn doelen te bereiken, zal hij niemand pijn doen. Hij heeft namelijk volledige bitchon, vertrouwen in Hasjem. Zie ook Dwariem/Deut. 18:13 waar we worden geboden om in perfecte onschuld met Hasjem te wandelen. Zulke mensen accepteren zowel de mooie, leuke dingen in het leven als jissoeriem [tegenslagen]. Grootste voorbeeld is hierin Avraham Avinoe [Bereesjiet/Gen. 17:1]
2. Oefo'el tsedek...en doet wat goed is...” Radak leert dat er positieve en negatieve mitswot zijn. Deze kunnen we op 3 manieren vervullen: met gedachten, met woorden en met daden. Po'el betekent 'doen', dus Dawied Hamelech spreekt hier over actie. Volgens Makkot 24a is een po'el [werker] tsedek [goed] iemand die er alles aan doet om goed te doen. Voorbeeld van zo'n vroom mens wordt beschreven in Ta'anit 23a-b] is Abba Chilkiyah die tijdens het schoffelen niet op de rabbi's reageerde, die naar het veld kwamen hem te vragen om te dawnen [bidden]. Achteraf legde hij uit dat hij geen seconde van de tijd van zijn baas wilde verspillen om hen te groeten. Hij voelde als of hij dan een slaatje bij zijn baas zou slaan als hij het wel gedaan zou hebben.
3. “Wedover 'emet bilvavo...en spreek vanuit zijn hart de waarheid...” Hier leert Radak dat Dawied Hamelech hier spreekt over gedachten en woorden. Zuivere, eerlijke gedachten en woorden. Dat is het enige wat wij mogen denken en mogen uitspreken. Daarnaast leert Radak, wanneer hij in zijn gedachte een beslissing of voornemen heeft gemaakt of genomen om een goede daad te verrichten – ook al heeft hij zelfs geen mondelinge verplichting gedaan – zal hij het altijd doen. Een schoolvoorbeeld van iemand die in zijn hart de waarheid sprak, is Rav Safra. Rav Safra sprak de Sjema' uit toen een klant zijn winkel binnen kwam en voor een bepaald artikel een bepaald bedrag wilde geven. Omdat Raf Safra de Sjma' uitsprak, waardoor hij het aanbod niet kon weigeren of kon accepteren, ging de klant ervan uit dat zijn eerste bod onacceptabel was. Hij verhoogde het bod. Na de Sjema' zei Rav Safra dat hij met het eerste bod akkoord gaat, omdat hij – toen hij het eerste bod hoorde – al voor zichzelf besloten had dat hij het acceptabel vindt. “Omdat ik in gedachte de beslissing al had genomen om het voor het eerste bod te verkopen, kon ik bij het horen van een hoger bod mijn gedachte niet veranderen” [Shiltos d'Rav Achai. Vayechi 36] [pasoek 2]. Dus wat in je hart omgaat moet waarheid zijn. Liegen in je hart en deze niet uitspreken is dus niet toegestaan.
4. “Lo' -ragal 'al lisno'... wie geen kwaad woord op zijn tong heeft...” Dit heeft betrekking op het verbod op lasjon hara, het kwaadspreken over andere mensen [Rasji, Ibn Ezra en Metzudas David]. Degene die dit kan, demonstreert zijn voorzichtig handelen in woord en daad. Deze persoon roddelt nooit. Dit is zo lovenswaardig, dat deze man ook gelijk zijn hart bewaakt en altijd in die waarheid staat [zie vorige principe]. Als de waarheid over iemand niettemin lasterlijk en schadelijk is, zal hij niet toestaan dat zijn ijver voor die waarheid de ander zal schade. Dus op zo'n moment houdt hij de waarheid voor zich. Ja'aqov Avinoe was hierin een groot voorbeeld. Hij stemde alleen maar in toe om zich als Esav voor te doen om zo de zegen te ontvangen, toen zijn moeder Rivqa hem garandeerde dat zij een profetische bericht van Hasjem had gekregen om dit te doen. De waarheid zelf stond voor Ja'aqov hoger in het vaandel dan de zegen van zijn vader Jitschak Avinoe.
5. “Lere'ehoe... tegen zijn vriend...wecherpah lo'-nasa'... noch schande werpt.. Natuurlijk moet je goed doen naar al je naasten zoals vrienden, maar ook buren en andere mensen. Dus Dawied Hamelech spreekt hier over de gehele scala van verboden in de Halacha ten aanziende van andere mensen.
6. “'Al qrovo... op zijn dierbaren...” [pasoek 3]. Radak legt uit dat qarov refereert naar een persoon die je naar het hart gaat, nog meer dan je bloedverwanten. Ook al zou zo'n persoon je beledigen, dan nog zal je hem niet benaderen met lelijke, gemene woorden. Dit lijkt eenvoudig, maar dat is het niet. Over het algemeen beledigen mensen hun dierbaren juist sneller dan mensen die beschermd worden door de geaccepteerd gedrag dat door sociale regeltjes zijn vastgelegd.
7. “Nivzeh be'ejnajw nim'as... in wiens ogen de verachtelijke is weerzinwekkend...”Daarom zal hij nooit valselijk vleien, noch de daden van een slecht persoon goedspreken. Voorbeeld is de rechtvaardige Chizkiyah Hamelech, de koning van Jehoedah. Hij is als tsaddiek de zoon van de rasja Achaz Hamelech. Zowel in woorden en daden stopte hij zijn gedachten over zijn slechte vader, die aan avodah zara deed, onder stoel en banken en uitte zich daar extreem openlijk over [Rasji]. Zulke mensen zijn niet trots op henzelf en hun verheven prestaties, ook al hebben ze stiekem wel een beetje een reden. Daarom zijn zij liever bij andere mensen “nivzeh be'ejnajw nim'as... in wiens ogen de verachtelijke is weerzinwekkend...” [Radak]. Ibn Ezra verklaart dit doordat deze rechtvaardige mensen nooit tevreden zijn en steeds hoger willen streven in de perfecte Avodah Hasjem.
8. “'We'et jir'ej Hasjem jechabed... maar degene die ontzag voor Hasjem hebben, eert Hij...” Er zijn mensen die mensen het fijn vinden om in hun eigen averot, zonden, anderen mee te sleuren. Zij proberen door hun gebrekkigheid in Avodah Hasjem zo 'menselijk', zo 'gewoon' te lijken die ook maar hun best doen. Dit wordt valse bescheidenheid genoemd. Hiermee maak je de drempel voor andere mensen lager om te zondigen of door onzorgvuldig in Avodah Hasjem en naar je naaste te handelen. Ware nederigheid, anawah, zo legt Rabbi Yisrael Salanter uit, is het herkennen van jouw eigen tekortkomingen en de tekortkomingen van de ander zie je vervolgens over het hoofd. Voorbeeld van ware nederigheid was Josephat Hamelech, een andere koning van Jehoedah. Wanneer hij een Geleerde zag lopen, stapte hij van zijn troon, kuste hem en riep dan altijd vreugdevol: “mijn vader, mijn vader, mijn meester, mijn meester, mijn leraar, mijn leraar!”
. “Nisjba' lehara'...[hoewel] hij had gezworen in zijn nadeel ...”. Een tsaddiek leeft altijd heel bescheiden. Zo onthoudt hij zich van enige luxe en wilt hij zijn inkomen letterlijk uitputten voor tsadeka [goede doel]. Hij moet hiervoor als het ware een eed afleggen, want zijn jetser hara' zal er namelijk alles aan doen om hem van deze levenswijze af te trekken. Deze eed is plechtig, om zo het resultaat tot een goed einde te brengen [Radak]. Makkot 24a geeft hier een voorbeeld in. Rabbi Yochanan probeerde om onder een uitnodiging om bij de 'nasi'' [let. 'prins', maar wordt leider bedoeld] van Israël te dineren, uit te komen. Hij wilde namelijk zijn principes van nederigheid niet overtreden. Hij deed dit door een eed af te leggen dat hij niet zou eten totdat hij weer thuis zou zijn [Cf. Rambam Hilchot Shavuot 12:12] [pasoek4].
10. “Kaspo lo' natan benesjech...die geld leent zonder rente te vragen...” Zoals al eerder gezegd, de vrome man zal zijn naaste of dierbare nooit kwetsen, hij steelt niet, hij bedriegt niet. Maar Dawied Hamelech gaat nog een stapje verder. De vrome man zal nooit gebruik maken van de instemming en bemoediging van zijn naaste. Een voorbeeld is dat je gretig verlangt om van je rijke vriend een lening [om bijvoorbeeld iets leuks te kopen] los te peuteren, al zou die lening jou geld kosten. Maar, zo stelt Radak, aangezien de Tora Joden verbiedt rente te vragen aan andere Joden, is dit principe niet zo simpel zoals het er staat. Radak denkt dat het gaat om een niet-Jood die vanuit zijn goedheid geld wilt uitlenen aan een Jood. Om zijn waardering te uiten, zou de Jood de neiging hebben om de niet-Jood een presentje te geven voor zijn allervriendelijkste daad. Dawied Hamelech leert dat een rentevrije lening zijn voorkeur heeft omdat de ander zich te opgelaten zal voelen om een geschenk aan te nemen. Hij had juist de intentie om je uit de problemen te helpen. Makkot 24a bevestigt de mening van Radak door te stellen dat het heel mooi zou zijn wanneer je als Jood ook geen rente zou vragen van een niet-Jood, als een lechoemrah, verzwaring [van de halacha]. Rasji legt hierin uit dat het anderzijds een valkuil voor je wordt om uiteindelijk ook rente te vragen van Joden, chas wesjalom.
11. “Wesjochad al-naqie lo' laqach... en noch neemt steekpenningen tegen de onschuldigen...” Ook al wordt het geld vrijwillig gegeven, de vrome man mag geen steekpenningen aannemen. We spreken hier niet over steekpenningen om de situatie te beïnvloeden, want we leerden in pasoek 3 al dat de tsaddiek een ander geen kwaad zou doen. Hier spreekt Dawied Hamelech over steekpenningen die aan een rechter wordt aangeboden om een onschuldige man die sowieso in vrijheid gesteld zal worden. Voorbeeld: Iemand zit in de gevangenis voor vermeend drugsgebruik. Toch kan die gevangenisstraf gam zoe latova [ten goede van zichzelf] zijn. Hasjem voorzag in Zijn oneindige wijsheid dat de man anders kareet [Joodse ziel wordt afgesneden worden van het Joodse volk] zou raken. Waardoor? Zijn vrouw houdt bijvoorbeeld zich niet aan de taharat hamisjpacha [de reinigwetten voor het gezin waar de vrouw alleen verantwoordelijk voor is] door niet naar het mikwe [reiningsbad] te gaan na haar 'periode'. Zowel de vrouw als de man, als hij toch gemeenschap met haar heeft, zullen kareet raken. Het schoolvoorbeeld die de Gemara ons geeft, staat in Ketubot 105b. Rabbi Ishmael ben Yose had een pachter die iedere vrijdag fruit bracht als betaling voor het stuk land. Op een dag bracht de man het fruit op een donderdag. Rabbi Ishmael ben Yose vroeg waarom hij van zijn routine afweek. De man moest toch al voor het Bejt Din van Rabbi Ishmael ben Yose verschijnen en daarom nam hij het fruit alvast maar mee. Rabbi Ishmael ben Yose weigerde het fruit. Ook al was het fruit rechtmatig van hem. Hij had het gevoel dat deze alleraardigste daad hem wellicht zou kunnen beïnvloeden in zijn beslissing in faveure van de pachter en dan zou het op steekpenningen lijken.
Dawied Hamelech belooft “'oseh 'eleh lo' jimot l'olam...degene die deze dingen doet, zal nooit wankelen...” [pasoek 5].
Toen Rabban Gamliel bij deze laatste zin kwam, begon hij te huilen: “Dus dit betekent dat je nooit zal wankelen wanneer je al deze dingen doet, maar wanneer je één ding [aan één principe houdt] doet, zal je vooralsnog wankelen?” Waarop Rabbi Akiva zei: "al zou je slechts aan één principe houden en deze streng bewaken, dan is het alsof hij 'oseh kol 'eleh ...degene [is] die aan al deze dingen doet,”in plaats van 'oseh 'eleh ...degene die deze dingen doet...” [Makkot 24a].
Bronnen: Sefer Tehillim met commentaren vanuit de Talmoed, Midrash en Rabbinale bronnen van Artscroll Tenach Series
De volgende sjioer geeft Rabbi Mizrachi uitleg over zowel Tehilliem 13, 14, 15 als 16. Vanaf 00:54:00 tot 01:12:00 geeft hij uitleg over Tehilliem 15. Hij weet de Tehilliem altijd in onze huidige tijd te plaatsen.