24 Chesjwan 5785 | 25 november 2024
Artikelen
Jodendom in praktijk     Hasjkafa     Feest- en Gedenkdagen     Samenleving     Geschiedenis     Antisemitisme     Israël     Media     Publicisten     
Suicide en Jodendom
Publicatiedatum: dinsdag 17 december 2019 Auteur: Opperrabbijn R. Evers | 1.668 keer gelezen
Halacha, Noachieden, Gezondheid, psychologie en sport, Leven, dood en Opstanding der doden »
De halacha en suicide

De keri’a – het inscheuren van de kleding
Maimonides en Nachmanides verschillen van mening of de normaliter voorgeschreven keri’a ook voor iemand, die door zelfdoding gestorven is, gemaakt moet worden. Maimo­nides is de mening toegedaan, dat niemand – ook niet de naaste familie – de inscheuring mag verrichten. Nachmanides is van mening dat alleen de omstanders, bijv. degenen, die aanwezig zijn bij het sterven, geen keri’a maken maar dat de naaste familieleden wél een keri’a moeten maken. Het is interessant om de reden van de keri’a aan deze specifieke omstandigheid van zelfmoord te toetsen.

In de traditionele Joodse literatuur worden vier redenen voor de mitswa van keri’a aangegeven:
a. De keri’a dient om ‘verdriet op te wekken’ of in moderne terminologie om het rouw­proces in te leiden.
b. De keri’a dient om de gedachten van de rouwende even af te leiden van het overweldigende persoonlijke verlies naar een gering financieel verlies. De keri’a kan als een inleiding op de rouwverwerking gezien worden. De keri’a wordt doorgaans kort na het overlijden gemaakt. Op dat moment is het verlies – subjectief gezien – nog te overweldigend om bevat te kunnen worden. Het is als het ware nog transcendent. De rouwende moet zich langzamerhand openstellen voor het verdriet om het te kunnen verwerken; het verdriet moet geïnternaliseerd worden om het verwerkingsproces in werking te kunnen zetten. De rouwende mag het verdriet niet ontkennen of er zich voor afsluiten door ‘flink’ te zijn. Er moet zo snel mogelijk een begin worden gemaakt met intensieve rouwverwerking. De gevoelens moeten zo dicht mogelijk aansluiten bij de realiteit. Te dien einde wordt de rouwende even afgeleid van het nog niet te vatten verlies van een dierbare naaste en richt de aandacht zich even op een klein bevattelijk verlies (van kleding). Op deze wijze wordt een opening gecreëerd voor de internalisering van het grote verlies.
c. Evenals de kleding het lichaam omhult, omhult het lichaam de ziel en vormt het lichaam de aardse kleding van de ziel. De rouwende toont zich ook een beetje ‘dood’ te voelen en uit dit op symbolische wijze. De keri’a kan gezien worden als een vorm van identificatie met de overledene, een fenomeen, dat nogal eens waargenomen wordt bij rouwprocessen.
d. De keri’a wordt gezien als een emotionele expressie van rouw‑ of smartgevoelens wanneer men getuige is van de vernietiging van iets heiligs. Het overlijden van de mens werd door de Chagamiem (Wijzen) vergeleken met het verbranden van een Sefer‑Tora, een Torarol. Een Sefer‑Tora vertegenwoordigt een bijzonder hoge vorm van kedoesja (heiligheid). Hetzelfde geldt voor een mens, die zijn leven heeft ingericht naar de richtlijnen van de Tora.
Volgens Maimonides mag men na een zelfmoord geen keri’a maken. Misschien heeft Maimonides bij zijn halachische beslissing gelet op de reden van de keri’a.

De eerste twee redenen pogen het inleiden van de rouwverwerking te bevorderen. De nabestaanden van iemand, die door zelfdoding gestorven is, blijven verbijsterd en in de steek gelaten achter. Met name gedurende de eerste tijd na de zelfmoord (de periode, waarin de keri’a gemaakt moet worden) is deze vorm van overlijden nog zo onwezenlijk en zo onacceptabel, dat van een begin van verdrietsverwerking nog geen sprake kan zijn. Diepe gevoelens van schaamte, dat zoiets kan gebeuren met een naaste belemmeren het gesprek en het verwerken. De angst, die dit onderwerp bij velen oproept, de bedreiging, die ervan uitgaat en de woede‑ en schuldgevoelens bij de nabestaanden zijn er debet aan, dat de rouwverwerking uiterst vertraagd op gang komt.

Ook de derde reden van keri’a is bij confrontatie met zelfmoord nauwelijks denkbaar en vanuit Joods standpunt uitermate ongewenst. Een zelfmoord schokt de naaste omgeving en brengt velen in verwarring en vertwijfeling. Gevoelsmatig zetten velen zich af tegen een dergelijke barbaarse daad en zij, die zich met de zelfmoordenaar identificeren, moet dit ten stelligste ontraden worden. Een keri’a is zeker niet op zijn plaats.

De vierde uitleg verzet zich eveneens tegen een keri’a na zelfmoord. De zelfdoder heeft de heiligheid van het leven niet kunnen vatten en heeft zich in zijn laatste daad uitdrukkelijk tegen het Jodendom gekeerd. Een keri’a kan niet gemaakt worden omdat in dit geval geen sprake is van enige vergelijkbaarheid tussen de menselijke dood en het verbranden van een Sefer‑Tora. Nachmanides en Toer e.a. menen, dat ook na zelfmoord plaats is voor een keri’a bij de nabestaanden. Nachmanides en Toer letten misschien iets meer op de realiteit: ook dit onwezenlijke verdriet van de nabestaanden moet ingeleid en verwerkt worden. Misschien richtten Nachmanides en Toer zich in hun halachische beslissing – iets meer dan Maimonides – op de (schaamte‑)gevoelens van de naaste familie.

Hespeed of treurrede
De hespeed (eulogie of treurrede) is ook een gebied van halachische interesse. De Tal­moed [B.T. Sanhedrien 47i] vraagt zich af of de treurrede ter ere van de overledene of ter ere van de nabe­staanden is bedoeld. Hoewel de Sjoelchan Aroech [Joré Dé’a 345] bepaalt, dat een (koelbloedige!) zelfmoordenaar geen eer bewezen mag worden, omdat hij in zijn laatste daad aangetoond heeft de kedoesja – heiligheid – van het leven niet op prijs te stellen en omdat uit de Talmoed en Sjoelchan Aroech blijkt, dat een eulogie (voornamelijk) ter ere van de overledene is bedoeld, meent Knesset Jechezkeel dat een toespraak voor de begrafenis ook in het geval van zelfmoord gehouden mag worden, indien hiertoe enige – halachisch vali­de – aanleiding bestaat.

Sjiwwe of rouwweek
Het in acht nemen van de formele, intensieve en actieve rouwweek – de sjiwwe – is even-ens een controversiële zaak. Maimonides en de Sjoelchan Aroech stellen, dat men na een zelfmoord de rouwweek niet in acht neemt. Nachmanides meent echter, dat de nabe­staanden de sjiwwe wel in acht mogen of moeten nemen. Zijn motivering luidt, dat ook de sjiwwe bedoeld is ter ere van de nabestaanden (lichwod hachajiem). Chatam Sofeer is van mening, dat men de visie van Nachmanides mag volgen, indien de eer van de familie anders in opspraak zou kunnen komen. Voor de praktijk wordt gepaskend – beslist – dat de rouwende nabestaanden die opvatting mogen volgen, die hen goeddunkt. De halachische motivatie luidt, dat de eer van de familie niet in het geding mag komen.

De ambivalentie in de halacha loopt parallel met de ambivalentie in de gevoelens van de nabestaanden en de twijfelachtige omstandigheden waaronder de rouw verwerkt moet worden. Het is de vraag of de psychologische kant van dit rouwverwerkingsproces een rouwen naar de criteria van de Chagamiem toelaat. De negatieve attitude van de overledene zal zeker ook de religieuze kant van het rouwverwerkingsproces bemoeilijken. Niettemin is rouwverwerken nodig en onvermijdelijk, hoe vertraagd ook, om weer naar het ‘rijk der levenden’ terug te keren.


©Opperrabbijn R. Evers
[1]      «      14   |   15   |   16   |   17   |   18   
Copyright © 2019 Jodendom Online
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.