INHOUD Inleiding Geen weg terug Balanszelfmoord Criteria Milde beoordeling Verzachtende omstandigheden De halachische gevolgen van suïcide voor de nabestaanden De waarde van het leven De persoonlijke invulling van het leven Leven en dood: één geheel De opdracht te rouwen Statisch en dynamisch Dood is niet alleen negatief Aweloet en de positieve waarde van het leven De nabestaanden Het moeizame rouwverwerkingsproces De mening van Chatam Sofeer De halacha en suicide
Inleiding In een boekwerkje over suïcidepreventie stelt de zenuwarts Dr. J.J.C. Marlet, dat er in Nederland een bedenkelijke maatschappelijke tolerantie bestaat ten opzichte van zelfmoord: ‘Overlijdensannonces van suïcidanten zijn niet zelden als een eerbetoon geformuleerd, als afscheid van een heldhaftige vriend of vriendin. Aan de keerzijde van deze rampzalige medaille schuilt even vaak een intens verdriet over verloren kansen en onbegrip, wanhoop en levensangst, nog afgezien van de verslagenheid bij familieleden en talrijke onbeantwoorde vragen bij andere betrokkenen. Deze combinatie doet navrant aan’. Hij wijst verder op het verschijnsel dat films en documentaires over zelfdoding of krantenberichten op de voorpagina’s een dramatische verhoging van suïcide bij jongeren tot gevolg hebben: ‘Deze publicaties zijn soms de laatste druppel die de emmer van in malaise verkerende jongeren doet overlopen. Suïcide is drempelverlagend en komt daarom in clusters voor.’ In Nederland werden in 1987 tussen de 4000 en 5000 zelfdodingspogingen gedaan bij jongeren van 15 tot 24 jaar [Marlet, J.J.C., Suïcidepreventie bij middelbare scholieren, Dr. A. Terruwe-Stichting, 1988]. De Leidse onderzoekster C.W.M. Kienhorst berekende dat per jaar een op de 275 mannelijke leerlingen en een op de 106 vrouwelijke leerlingen een gerichte daad stelt om zich het leven te benemen [Kienhorst, C.W.M., Suïcidaal gedrag bij jongeren, onderzoek naar omvang en kenmerken, Diss. Leiden 9 juni 1988].
Uit een onderzoek dat in 1981 op verzoek van een werkgroep van de commissie van medisch onderzoek van de EEG verricht werd, bleek dat naar schatting jaarlijks zo’n 1.400.000 suïcidepogingen in de landen van de gemeenschap plaatsvonden. In de leeftijdscategorie van 15 jaar en ouder werd door vier tot vijf procent van de ondervraagden gemeld dat zij minstens één keer een min of meer ernstige suïcidepoging hadden gedaan. De toename van het aantal suïcidepogingen is een gestage trend.
Leeftijd |
Man |
Vrouw |
1-14 jaar |
0,6 |
- |
15-29 jaar |
9,5 |
10,4 |
30-49 jaar |
6,8 |
7,1 |
50-64 jaar |
1,7 |
2,3 |
65-74 jaar |
0,6 |
0,7 |
ouder dan 75 jaar |
0,4 |
0,2 |
Tabel 1: Suïcide als percentage van alle sterfgevallen in de betreffende leeftijdsgroep [Social Indicators for the European Community, 1960-1978, Brussels]. Uit deze cijfers wordt duidelijk dat de meeste pogingen tot zelfmoord vóór 34 jaar plaatsvinden.
Doodsoorzaak |
Man |
Vrouw |
Verkeer |
40,3% |
29,9% |
Kanker |
11,0% |
17,8% |
Suïcide |
9,5% |
10,4% |
Hartziekten |
1,1% |
0,9% |
Tabel 2: Voornaamste doodsoorzaken in de leeftijdsgroep van 15 tot 29 jaar [Social Indicators for the European Community, 1960-1978, Brussels].
Zelfmoordgedrag is moeilijk te verklaren. Psychologen en sociologen hebben geen eenduidige persoonlijkheidsstructuur of één enkele sociale constellatie kunnen vaststellen die zou voorbestemmen tot suïcidaal gedrag. Niettemin worden drie belangrijke factoren aangewezen die de kans op suïcidaal gedrag verhogen. Er zijn biologische, psychologische en sociologische factoren. Ernstige lichamelijke ziekten, biochemische of stofwisselingsstoornissen zijn belangrijke risicovoorwaarden voor zelfmoordgedrag. Lichamelijke handicaps kunnen een dusdanige negatieve invloed hebben op het zelfbeeld dat suïcide meer waarschijnlijk wordt. De psychologische factor heeft vooral te maken met de levensfase, zoals de adolescentie, waarin veel problemen kunnen optreden. De sociale omgeving van de adolescent is bijzonder belangrijk. Suïcidale jongelui zijn relatief veel vaker in contact gekomen met excessief alcohol- of drugsgebruikende of suïcidale volwassenen dan niet tot zelfmoord neigende adolescenten.
Daarnaast is de adolescentie een ontwikkelingsfase waarin identiteit en zelfbeeld gevormd moeten worden. Wanneer een sterk negatief zelfbeeld overheerst, is suïcidaal gedrag waarschijnlijker. Sociologische factoren zijn problemen in de belangrijkste groepen waartoe de adolescent behoort, zoals zijn gezin, school of groep leeftijdgenoten. Tevens valt hier te denken aan problematische en bedreigende ontwikkelingen in de samenleving als geheel. Belangrijke variabelen en factoren zijn hierbij werkloosheid, echtscheiding, het aantal moorden dat in de brede omgeving gepleegd wordt en het percentage vrouwen dat buitenshuis in een beroep werkzaam is [Sainsbury P., Baar, A.E. Jenkins J., 1981 Suïcide trends in Europe, WHO Copenhagen en Diekstra R., De opgroeiende dood, zelfdoding door jongeren, AMBO boeken Baarn, 1984, ISBN 90 263 0634 2].
|