Tisja Be’aw: rouw is de achterkant van liefde |
Publicatiedatum: maandag 27 juli 2020 |
Auteur: Opperrabbijn Evers | 3.857 keer gelezen |
|
|
Tisja Be'av, Opperrabbijn R. Evers, Leer van Reb Chaim van Volozhin » |
|
Er wordt verteld, dat Napoleon eens door de straten van Parijs liep op de avond van Tisja be’Aw en langs een sjoel kwam. Hij hoorde een jammerend en klagend geluid. Eén van zijn lakeien zond hij naar binnen omdat hij benieuwd was waarom iedereen zo bedroefd was. De voorzitter van de Joodse gemeente kwam mee naar buiten en legde Napoleon uit dat men treurde om de verwoesting van de Tempel. Verwonderd zei Napoleon dat hij niets had gehoord over deze tragedie en hij vroeg wanneer deze gebeurtenis had plaatsgevonden. De voorzitter antwoordde: “De Tempel werd 1730 jaar geleden verwoest.” Toen riep Napoleon uit: “Jullie treuren nog steeds na meer dan 1700 jaar? Als jullie zo lang aan het rouwen zijn geloof ik, dat jullie de Tempel eens terug zullen krijgen”. Sprankje hoop Tisja be’Aw, de oude dag van rampspoed, waarop ook de Eerste Tempel 490 jaar eerder vernietigd werd, werd ingesteld als nationale rouwdag maar het Jodendom zou het Jodendom niet geweest zijn, indien er niet weer een sprankje hoop begon op te lichten. Niet lang na de verwoesting van de Tweede Tempel liepen vier mannen op de ruïnes van Jeruzalem zwijgend voort. Het waren Rabban Gamlieël, Rabbi Elazar ben Azarja, Rabbi Jehosjoe’a en Rabbi Akiwa. Op hun gezicht was groot verdriet te lezen en ze staarden vertwijfeld naar de verwoesting, die G’d had aangericht. Plotseling duikt een troep vossen voor hun voeten op. Drie van de vier geleerden begonnen luid te klagen: “Oh, dat Jeremia’s woord zo moest worden bewaarheid: vossen lopen er – op de verwoeste berg Zion – rond”. (Klaagliederen 5:18). Terwijl allen bitter stonden te huilen, moest Rabbi Akiwa glimlachen. Verwonderd riep Rabban Gamlieël hem toe: “Hoe kun jij, Akiwa, lachen bij de aanblik van de ramp die het volk Israël getroffen heeft? Je glimlacht, terwijl je ziet hoe Jeremia’s profetenwoord letterlijk vervuld werd en vossen rondsluipen op de plaats waar eens het altaar van G’d stond?”. Maar Rabbi Akiwa antwoordde: “Begrijpen jullie dan niet waarom ik mij verheug? Als de onheilsprofetieën zo stipt vervuld worden, dan zullen ook de goede voorspellingen eenmaal bewaarheid worden”. Tisja be’Aw in tegenstrijdige omstandigheden We leven inderdaad in een paradoxale tijd. Na de zesdaagse oorlog staat de stad Jeruzalem na bijna 2000 jaar weer onder onze bestuurlijke verantwoordelijkheid. Jeruzalem is weer ons nationaal religieuze centrum geworden, maar aan de andere kant voelen we ons bedreigd op onze Heiligste Plaats, de Tempelberg. Het Beet Hamikdasj – de Tempel – is niet meer. Ook in religieus opzicht leven wij in tegenstrijdige omstandigheden. Het is ons niet toegestaan onze Heiligste Plaats te betreden omdat wij nog steeds onrein zijn. Maar aan de andere kant is het gebod uit Sjemot/Exodus 25:8 “we’asoe lie mikdasj” – zij moeten Mij een Heiligdom maken, nog steeds van kracht. Volgens Maimonides (1135-1204) is het herbouwen van de derde Tempel nog steeds een mitswa (gebod), hoewel sommige Geleerden als voorwaarde stellen dat de meerderheid van het Joodse volk in Israël moet wonen of er een koning over de Joden moet heersen. Bovendien ontbreekt het ons aan profeten, die de precieze plaats kunnen aangeven waar de Tempel moet worden herbouwd. Zolang wij niet precies weten waar het oorspronkelijke altaar stond in de tijd van Koning Salomo, kunnen we niet overgaan tot herbouw (B.T. Zewachiem 62a). Pogingen tot herbouw In de loop der generaties zijn verschillende pogingen gedaan om de Tempel te herbouwen. Zo wilde Keizer Julianus in 363 de Tempel herbouwen omdat hij tegen het christendom wilde ageren. De Tempel in Jeruzalem zou een bolwerk moeten worden tegen deze door hem niet gewenste religie. Maar hij overleed na een korte periode en zo werd de wederopbouw van de Tempel voor lange tijd uitgesteld. De Tempel is niet alleen een plaats van offerdienst maar ook een centrale plaats van het gehele Joodse volk en in Messiaanse tijden geldt dit voor alle wereldbewoners. De vraag blijft waarom de Tempel 1934 jaar geleden verwoest werd. Rabbi Chaim van Wolozhyn (19e eeuw) vraagt zich af waarom we vandaag de dag inderdaad nog steeds rouwen om het verlies van de Tempel. Kamtsa en Bar-Kamtsa Rabbi Jochanan geeft in de Talmoed het antwoord op de eerste vraag: “Vanwege Kamtsa en Bar-kamtsa werd Jeruzalem verwoest. Er was eens een man, die een groot feest wilde maken. Zijn vriend heette Kamtsa, terwijl Bar-Kamtsa zijn gezworen vijand was. De man droeg zijn dienaar op om Kamtsa uit te nodigen; de dienaar maakte echter een fout en nodigde Bar-Kamtsa uit. Toen de gastheer Bar-Kamtsa onder de feestgangers ontwaarde, ontstak hij in grote woede; Bar-Kamtsa moest eruit! Bar-Kamtsa smeekte zijn gastheer hem niet te beschamen en bood hem zelfs aan het hele feest te betalen. Zijn aartsvijand was onvermurwbaar. Hij werd eruit gezet. Bar-Kamtsa zon op wraak en zei bij zichzelf: “Grote geleerden zaten aan bij de dis en niemand heeft het voor mij opgenomen; ik zal de Romeinse keizer berichten, dat de Joden in opstand willen komen. Mijn wraak zal zoet zijn”. De rest van het verhaal is bekend. De Romeinse legioenen trokken op tegen Jeruzalem en staken de Tempel in brand. De diaspora, die bijna 2000 jaar zou duren, was begonnen. Het was onberedeneerde haat, die de aanleiding vormde tot deze grote tragedie, die het einde van Israëls zelfstandigheid betekende en de Joden over de vier hoeken van de aarde verspreidde. Rabbi Chajiem van Wolozhyn, de leider van de Litouwse orthodoxie uit het begin van de negentiende eeuw, gaat dieper in op de vraag, waarom wij ook nu nog - bijna 2000 jaar nadien - sjiwwe zitten om het verlies van ons nationale Heiligdom. Rouwen is de achterkant van liefde. In de intermenselijke sfeer zitten wij sjiwwe om het gemis van een dierbaar familielid. Treuren betekent, dat wij aan iemand gehecht waren. Verdriet geeft uiting aan onze gevoelens van verbondenheid met een ander. Rouw om het verlies van een mens duurt echter maar een jaar; daarna wordt hij langzamerhand vergeten. Tot de herbouw van de derde Tempel blijven wij echter sjiwwe zitten om het verlies van het Heiligdom, dat eens het centrum van onze geestelijke inspiratie vormde en Jeruzalem haar speciale status verleende. Het verlies van de Tempel vormde slechts het eindpunt van een trieste voorgeschiedenis. Het Heiligdom had zijn functie verloren omdat het Jodendom niet meer leeft in de harten van de mensen. Het verhaal van Kamtsa en Bar Kamtsa vormt geen historische beschrijving van een keten van gebeurtenissen, die als in een oorzaak – gevolg relatie van wapenfeiten tot de val van Jeruzalem leidde. De ware oorzaak lag in de slechte interne verhoudingen tussen de Joden onderling en daarom treuren wij nog steeds, ook anno 2020/ 5780. Moge de Tempel spoedig in onze dagen herbouwd worden, ameen!
|
|
|