Behoed je tong van het kwade en jouw lippen van het spreken van bedrog. Tehilliem/Ps. 34:14
Een koning stuurde zijn zoon op weg om te studeren. De zoon kwam uiteindelijk terug als iemand die volledig thuis was in kunst en wetenschappen. Op een dag vertelde de koning zijn zoon dat hij een bepaalde steen die zo groot was als een molensteen moest nemen. Deze steen wilde hij op de bovenste verdieping van het paleis geplaatst hebben. Maar de steen was zo zwaar dat de prins deze niet kon tillen. Hij was hier erg ontzet over dat hij zijn vaders wens niet kon vervullen, waarop de koning tegen zijn zoon zei: “dacht je nu echt dat ik het onmogelijke van je zou verwachten door jou te laten proberen die steen naar boven te brengen? Zelfs met al jouw wijsheid, hoe had je gedacht dit voor elkaar te krijgen? Dit was dus niet wat ik bedoelde. Ik wilde dat je een grote hamer pakte en de steen in kleine stukjes zou slaan. Zo breng je de steen naar boven.”
Op die manier verwacht Hasjem van ons dat wij onze harten met onze handen naar G'd in de hemelen tillen (Eecha/Klaagliederen 3:41). Ons hart is een hart van steen (Ez. 36:26), een hele zware steen. Het is onmogelijk deze in een keer naar G'd te tillen. Daarom moeten wij een hamer te pakken en onze hart van steen te breken en kapot te slaan.
En die hamer is de spraak! |