De hoogmoed van Par'o Hoewel de Tora ervan getuigd dat bij de laatste vijf plagen Hasjem het hart van Par'o verhardde, is het niettemin opmerkenswaardig dat Par'o eerst zelf uiting gaf aan zijn onwil om toe te geven aan het verzoek van Hasjem, voordat de duimschroeven werden aangedraaid. Daarom, na de plaag van de hagel was het eerst Par'o die, toen hij zag dat de hagel gestopt was, zijn eigen hart verhardde en pas daarna vulde Hasjem dit proces aan door hem daartoe aan te moedigen en door Par'o zelfs te dwingen om de beslissingen te nemen die hij nam. Zes keer weigerde Par'o om Israël vrij te laten gaan. Bij drie andere gelegenheden weigerde Par'o niet ronduit, maar deed hij pogingen om voorwaarden voor de uittocht te stellen. Na de plaag van de wilde beesten trachtte Par'o eerst als voorwaarde te stellen dat Israël in Egypte zou blijven, waarna hij dat wat bijschaafde door te stellen: „O.K., jullie mogen de woestijn in gaan, maar niet te ver!" Vervolgens, na de hagel-plaag trachtte hij opnieuw de zaak onder controle te houden, door Israël toe te staan de woestijn in te trekken - zo ver als zij wilden, maar zonder de kinderen, die moesten achterblijven. En ten slotte, na de plaag van de duisternis, bleek Par'o bereid te zijn heel Israël te laten gaan - naar het midden van de woestijn, mannen, vrouwen en kinderen. Laat G-d Zijn volk naar de vrijheid leiden, maar hij wilde toch nog een schadevergoeding achterhouden, om er zeker van te zijn dat zij zouden terugkomen: heel hun vee, al hun schappen en kudden zouden voor hem zijn (30:10).
Het is verbazingwekkend dat Par'o nog steeds het lef had om voorwaarden te stellen, terwijl het toch duidelijk G-d was die de toon aangaf. Par'o bevond zich in geen enkel opzicht in een toestand om eisen te stellen en het enige zinvolle voor hem om te doen, was om te capituleren... maar dat stond zijn trots niet toe. De gedachten van Par'o zijn duidelijk: hij zou het laatste woord hebben, kosten wat kost. Hij zou zo lang als hij kon weigeren en tot het laatste moment voorwaarden en eisen stellen. Onder geen voorwaarde zou hij zich overgeven aan een hogere macht, want in de ogen van Par'o bestond er geen hogere macht! Alleen wanneer de angst voor de volgende aanslag hem deed wankelen in zijn beslissingen, versterkte G-d die beslissingen, door hem weer moed te geven en hem in staat te stellen wat hij toch al wilde doen: te weigeren!
Het gevolg was, dat zodra hij had aangekondigd, na de dood van de eerstgeborenen: „Kom op, verlaten jullie mijn volk, jullie [Mosjé en Aharon] zowel als de Bnei Jisraël en gaat heen, dient Hasjem, zoals jullie gezegd hebben. Nemen jullie zowel jullie kleinvee als rundvee mee, zoals jullie gezegd hebben" (Sjemot 12:31-32), dat G-d Zijn strenge hand terugtrok en stopte met hem te straffen. Hasjem had de plagen gezonden opdat Par'o Zijn superioriteit zou erkennen en ervoor zou buigen. Dat doel was nu bereikt en nog meer straf had verder geen zin meer.
Het grote verschil tussen Par'o en het Joodse volk is opvallend. Par'o moest gedwongen worden en pas nadat hij met eigen ogen de ondergang en vernietiging van zijn land aanschouwd had en hij zich realiseerde dat ook zijn eigen leven in gevaar liep („en zegent ook mij," [ib.]. Rasji: „Bidt voor mij," opdat ik niet zal sterven, want ook ik ben een eerstgeborene.) dat hij tenslotte (of niet helemaal tenslotte) toegaf. Daarentegen verklaarden de Israëlieten op de Berg Sinaï: „Na'ase wenisjma" - Wij zullen [alles wat U zegt] doen en luisteren [naar uw opdrachten]!
Dit is de essentie van het Jodendom - dat G-d ons opdrachten geeft en wij niet Hem - en dat wij Hem gehoorzamen, onvoorwaardelijk.
Bron: Joods Leven |