Gebaseerd op Midei Shabbos beShabbato
Een dienaar van G-d Het eerste deel van parasjat Misjpatiem gaat over de ‘ewed iwrie (een Joodse slaaf of slavin) en de Ramban [Nachmanides] beschrijft wat de betekenis van deze din is, dat zij in het zevende jaar in vrijheid worden gesteld. De beëindiging van het werk in het zevende jaar, zegt hij, is een aandenken aan de Schepping van de wereld, toen Hasjem ook op de zevende dag stopte met Zijn scheppingswerk, terwijl ook het feit dat zij bevrijd worden, doet herinneren aan de Exodus uit Egypte, toen het Joodse volk bevrijd werd, nadat zij hun periode van slavernij voltooid hadden. Rabbeinoe Bachia voegt daaraan toe dat, wegens het nauwe verband met de Exodus uit Egypte, de ‘ewed iwrie het verdient om eerst genoemd te worden in de rechtsvoorschriften - net als de mitswa van Anochie de eerste is van de Tien Geboden. De essentie van de bevrijding van de Joden uit Egypte was om hun meesters te verwisselen. Waren zij eerst geknecht door een sterfelijke, wrede meester, na de Uittocht werden zij de dienaren van een eeuwige Meester, de meest goedhartige, die men zich denken kan. Door de Joden te bevrijden van een wreed lot, vestigde Hasjem een claim op hun loyaliteit. Net zoals G-d het feit dat hij het Joodse volk uit Egypte gevoerd heeft, om gehoorzaamheid aan Hem te claimen als hun enige Meester en Eigenaar (Wajjikra 25:55): „Want de Israëlieten zijn Mijn dienaren," is het noemen van dit feit als eerste in de Tien Geboden een rechtvaardiging voor de wetgeving voor de behandeling van Joodse slaven. Deze twee vitale begrippen vormen ook de basis voor de Sjabbat.
De mitswot die gelden voor de ‘ewed iwrie dienen ook om ons een les te leren in ons gedrag „bein adam lachawero - tussen de mens en zijn naaste", zo verklaart de No'am haMitswot. De Tora eist dat de ‘ewed, na zijn zes jaar van vernedering en dienstbaarheid (of zoveel eerder als hij daarvoor het nodige geld kan verzamelen) zal worden in de gelegenheid gesteld om vrijuit te gaan en dat hij daar zelfs toe moet worden aangemoedigd en dat zijn meester niets mag doen om dit te verhinderen. In tegendeel, hij moet hem geld en goederen meegeven bij zijn vertrek. De gevoeligheid van Tora ten opzichte van de gevoelens van de vroegere zondaar (die verkocht werd omdat hij gestolen had of omdat hij gehandeld had in sjemita-producten) is verbazingwekkend.
Misschien dat wij nu ook beter kunnen begrijpen waarom het oor van de ‘ewed doorboord moet worden aan de deurpost, wanneer hij vraagt om verlenging van deze zesjarige slavenarbeid. Wanneer zijn meester verwacht wordt sympathie te tonen voor de idee dat hij zijn bediende na zes jaar moet wegzenden, dan is dat in de veronderstelling dat de bediende tenminste in die tijd zijn les geleerd heeft. De Tora veronderstelt dat, gebroken door de jaren van dienstbaarheid, hij zijn invrijheidstelling zal accepteren met een versterkte overtuiging van de rol van Hasjem in de wereld en van zijn eigen taak daarin. Vanaf nu, zo wordt verondersteld, zal hij G-d erkennen als zijn enige Meester, en dat hij daarmee zijn eigen normen zal verhogen, zodat de noodzaak voor hernieuwde dienstbaarheid niet langer meer bestaat. Maar hij heeft daarentegen besloten dat hij zijn meester en zijn slavin-geliefde met de kinderen die zij hem gebaard heeft, meer bemint. Hij heeft de boodschap duidelijk gemist, de sympathie van zijn meester voor hem ten onrechte geïnterpreteerd als een doel op zichzelf en zo heeft hij de liefde voor Hasjem omgeruild voor de liefde voor menselijke wezens. Uit eigen vrije wil heeft hij verkozen om een slaaf te blijven van een menselijke meester, waarmee hij lijnrecht ingaat tegen het bevoorrechte onderscheid om een dienaar te zijn uitsluitend van Hasjem. Daarom wordt zijn oor doorboord - het oor dat hoorde toen Hasjem de Joodse deurposten voorbij ging in Egypte en zei: „omdat de Israëlieten Mijn dienaren zijn" - en niet dienaren van iemand anders! En zijn oor wordt tegen de deurpost doorboord, waar in de mezoeza het Sjema' geschreven staat, met daarin: „En je zult Hasjem liefhebben met heel je hart", enz. Maar deze slaaf heeft anderen meer lief.
(Het laatste deel van dit commentaar is hoofdzakelijk gebaseerd op ideeën van de Klie Jakar.
Bron: Joods Leven |