„En Noach, de man van de aarde, ... dronk van de wijn en werd dronken en hij ontblootte zich in zijn tent. En Cham, de vader van Kena'an zag de schaamte van zijn vader en vertelde het zijn beide broers buiten."
Genesis 9:20-22
De naam Kena'an verschijnt voor de eerste keer in de Bijbel in de context van dit verhaal van de ver-nedering van Noach en de betrokkenheid van zijn zonen daarbij. Inderdaad, Kena'an was niet een van zijn zonen, maar zijn kleinzoon, de zoon van Cham. De waarheid is dat het noemen van Kena'an in dit verhaal volkomen niet op zijn plaats en overbodig lijkt te zijn. Noach werd misschien alleen maar dronken omdat hij zich niet realiseerde wat de kwade invloed kon zijn van het drinken van het sap van de wijn-stok. Zijn zoon Cham doet niets om zijn vaders schaamte te verbergen; hij fungeert alleen als boodschap-per, en rapporteert zijn vaders naaktheid aan zijn beide broers buiten. Sjem en Jafet bedekken hun vader zonder naar hem te kijken, in een poging om de eer van hun vader te bewaren. Cham is de booswicht; Sjem en Jafet zijn de helden. Waarom wordt Kena'an genoemd? En wat nog meer geldt, Kena'an is een overbeladen naam; ten slotte is het Land Kena'an het Land Israël, dat uiteindelijk door Awraham en zijn nageslacht, de nakomelingen van Sjem, wordt veroverd. Er moet een speciale reden zijn dat de naam Kena'an hier genoemd wordt, in verband met dit verhaal, waar de tekst spoedig de diverse nakomelingen van Noach en de volken die daaruit voortkomen, opnoemt.
De meerderheid van de commentatoren menen dat Kena'an zijn grootvader castreerde, en hem zo impotent maakte, om te voorkomen dat de erfenis van Noach over meer nakomelingen van hem verdeeld zou worden. Dit is wat Cham in werklijkheid zag en wat hij aan zijn broers rapporteerde. Dit was de ultieme afgang.
Ten einde de fundamentele boodschap van de Bijbel te begrijpen en de betekenis daarvan voor ons vandaag, moeten wij een andere blik werpen op de volgende keer dat het Land Kena'an in de Bijbel voorkomt. Het komt onmiddellijk aan het eind van onze Tora-afdeling: „En Térach nam Awram, zijn zoon, en Lot, zijn kleinzoon, de zoon van Haran, en zijn schoondochter Sarai, de vrouw van Awram, zijn zoon, en zij vertrokken met hen van Oer Kasdiem, om te gaan naar het land Kena'an; en zij kwamen aan in Kena'an en woonden daar" (Genesis 11:31). Het is tamelijk merkwaardig dat de Bijbeltekst ons vertelt, dat Awrams vader de bedoeling had om naar het Land Kena'an te gaan, maar daar niettemin nooit arriveerde; hij kwam niet verder dan Haran en om wat voor reden dan ook besloot hij, of werd hij gedwongen, om daar te blijven (misschien was ziekte de oorzaak of de opkomende ouderdom, of het gebrek aan geld om de reis voort te zetten). Pas in het volgende vers, als de openingstekst van de volgende parasja, verschijnt G-d aan Awram, schijnbaar uit het niets en zonder enige voorbereiding of aanleiding, en draagt hem op: „Ga weg uit je land, van je familie en van je vaders huis (in Haran) naar het land dat Ik je zal tonen (het Land Kena'an)." De commentatoren, zowel als de Midrasj doen veel moeite om te ontdekken waarom Awram nu uitgekozen wordt en waarom Awram zo gewillig is om het G-ddelijke gebod te gehoorzamen. Maimonides suggereert, op basis van de Midrasj, dat Awram reeds vanaf de prille leeftijd van drie jaar op zoek was naar de Heerser van het Universum. Hij haalt zelfs de bekende Midrasj aan, dat Awrams vader Térach afgodsbeelden maakte, waarmee hij Awram afbeeldt als een beeldenstormer tegen zijn vaders afgoderij. (Misjna Tora, Hilchot Awoda Zara hfd. 1).
Maar ik zou willen beweren dat een eenvoudige interpretatie van de tekst tot een geheel andere conclusie leidt. Awrams vader Térach wilde kennelijk erg graag zijn familie naar Kena'an brengen. Inderdaad, de Tora vertelt ons hoe „Malki Tsèdek, Koning van Sjaleem, priester van G-d, de Allerhoogste," brood en wijn bracht aan Awram, nadat hij met succes de vier terroristenleiders verslagen had, en hoe hij „Awram van G-d de Allerhoogste, Schepper van hemel en aarde" en „G-d de Allerhoogste" zegende omdat Hij de vijanden van Awram in zijn handen had uitgeleverd (Gen. 14:18-20). Awram geeft Malki Tsèdek zelfs tienden, een gift die gewoonlijk alleen gegeven wordt aan de Joodse priesters in de Heilige Tempel. En Sjaleem is de oude naam voor Jeroe-Sjalem, hetgeen betekent: de Stad van de Vrede. Kennelijk was er in het Land Kena'an , waarvan Sjaleem de hoofdstad was, een traditie van monotheïsme, die terug ging tot Adam, een traditie van een G‑d van het universum, die uiteindelijk terroristen vernietigt en de rechtvaar-digen, die de vrede liefhebben, beloont. De Midrasj (Nedariem 32b) identificeert Malki Tsèdek als Sjeem, de zoon van Noach en misschien had Térach gehoord dat in het Land Kena'an monothïsme geleerd werd en wilde hij dat zijn kinderen in een dergelijke omgeving zouden opgroeien. [De Midrasj (Bereisjiet Rabba 63:7) vermeldt dat Rivka, toen zij voelde hoe Ja'akov en Esav in haar buik met elkaar voch-ten, te rade ging bij de Jesjiwa van Sjeem en Eber. (Zie Rasji op Gen. 25:22).] Vanuit dit perspectief bekeken, was Awraham niet een rebel tegen zijn vaders afgodsbeelden, maar een voortzetter van zijn vaders geografische en spirituele ontdekkingsreis. G-d is tamelijk zeker dat Awram de G-ddelijke op-dracht zal accepteren, omdat hij was klaargemaakt om dat te doen, daar hij de zoon van Térach was.
In het verhaal dat wij beginnen, bereidt de Bijbel ons voor op een Land Kena'an dat een speciale locatie is met zeer speciale vereisten. Alleen zij die werkelijk een ethisch monotheïsme nastreven, zullen het waardig zijn om van Kena'an/Israël hun eeuwig thuisland te maken. Kena'an, de kleinzoon van Noach verspeelde zijn rechten, want in plaats van voort te gaan op zijn grootvaders pad van rechtvaardigheid en oprechtheid, verkoos hij het om zijn grootvaders capaciteiten, om deze waarden aan volgende generaties door te geven, te castreren en te vernietigen. Awraham aan de andere kant continueerde het pad van zijn vader en trachtte een huishouding op te bouwen die gewijd was aan rechtvaardigheid en rechtschapen-heid. De nakomelingen van Awraham zullen het voorrecht hebben om alleen in Israël te leven wanneer zij eveneens deze ethische levenstijl onderschrijven. En zelfs als Israël uiteindelijk terugkeert naar het land en waardig bevonden wordt om daar te leven, zal hun terugkeer altijd afhankelijk blijven van de ethische kwaliteit van het dagelijks leven dat zij leiden. Zoals Rasji ons waarschuwt in zijn openingscommentaar op het boek Genesis: „...het hele land (Kena'an - Israël) behoort toe aan de Heilige, geloofd is Hij; Hij schiep het en Hij zal het geven aan ieder die daartoe gerechtigd is in Zijn ogen..." (Genesis 1:1, Rasji).
Bron: Joods Leven |