„ וְנִטְמֵתֶם בָּם- Wenitmetèm bam" (Wajjikra 11:43)
Onze Geleerden leiden van de pasoek „Welo titamoe bahem Wenitmetèm bam - en maken jullie je er niet onrein door, want daardoor [door het eten van onrein ongedierte] worden jullie onrein" (11:43) af dat het eten van onrein voedsel het hart „verstopt" (d.w.z. het veroorzaakt een geestelijke verstopping). Zij leiden dit af van de laatste twee woorden van deze pasoek: „Wenitmetèm bam", hetgeen eenvoudig vertaald, betekent: daar worden jullie onrein door.
Er is echter iets vreemd met die pasoek aan de hand. In de eerste plaats: wat voegen deze laatste twee woorden toe aan het begin van de zin, waar toch ook reeds staat dat men er onrein door wordt. Waarom die herhaling van woorden? En waarom die verandering van een negatieve waarschuwing: „maak je niet onrein" in een positieve uitdrukking: „jullie wordt er onrein door"? Als men echter het woord wenitmetèm iets nauwkeuriger bekijkt, valt het op dat het zonder de letter alef geschreven is, terwijl het woord tamee natuurlijk met een alef geschreven wordt, zoals ook het woord תִטַּמְּאוּ -tittammeoe- verontreinig je - met een alef geschreven wordt. Zonder alef lijkt de stam van wenitmèm op die die van letamteem - verstoppen, verstopt maken, hetgeen ook zonder alef geschreven wordt. Zo kan men deze laatste zin ook interpreteren als: „en maken jullie je er niet onrein door, want daardoor raakt (je hart) verstopt.
Misschien is er nog een andere subtiele aanwijzing voor deze verklaring: het laatste woord van de pasoek is „bam" (doorheen), terwijl in het eerste deel van de zin bahem - door hen - geschreven. Het woord bam kan betrekking hebben op woorden van Tora, zoals we leren uit keriat Sjema: „Wedibarta bam - en je zult erover spreken", dat wil zeggen over woorden van Tora, hetgeen wordt opgevast als een positieve mitswa, een gebod om over Tora te spreken en om niet zomaar over ditjes en datjes te kletsen. Dit vindt op zijn beurt een aanwijzing in de twee letters beit en mem, die het woord bam vormen. De beit is de eerste letter van de Choemasj (Bereisjiet), en de mem is de eerste letter van de Misjna (Meëmatai) - de geschreven Tora en de mondelinge Tora, respectievelijk. De Tora vertelt ons hier, dat door verboden voedsel te eten, men een geestelijke blokkade krijgt wanneer men de geschreven en mondelinge Tora wil bestuderen.
De Rama in JoreeDea (81) zegt dat men bij voorkeur jonge kinderen geen verboden voedsel moet geven, dit ondanks het feit dat een vader niet verplicht is om zijn jonge kinderen te verbieden om treifa te eten (of om hen het overtreden van andere mitswot te verbieden). Strikt genomen mag hij dat doen. Niettemin, zegt de Rama, moet men het kind verhinderen om niet-kosjer voedsel te eten, dat het eten daarvan verreikende schadelijke gevolgen heeft voorhem: het zal bij hem een geestelijk blokkade veroorzaken wanneer hij opgroeit. De Tora Temima die nader ingaat op het voorschrift van de Rama, gaat zelfs zover om te zeggen dat zelfs als een baby door een niet-Joodse voedsel gezoogd moet worden, zij, indien mogelijk, verhinderd moet worden om niet-kosjer voedsel te eten gedurende die periode, om te voorkomen dat het kind schade lijdt.
Het is duidelijk dat het eten van niet-kosjer voedsel een geestelijke schade veroorzaakt aan een Jood, onafhankelijk of dat met opzet of niet gebeurde - zelfs een baby die in levensgevaar verkeert als hij niet gevoed wordt, en die zeker vrij van zonden is, is niettemin onderhevig aan geestelijke schade als gevolg van het eten van niet-kosjer voedsel. Het kan worden vergeleken met iemand die voor een gevaarlijke ziekte een of ander geneesmiddel krijgt voorgeschreven met een zweer schadelijke bijwerking. De urgentie om het medicijn in te nemen verdrijft niet het gevaar van de schadelijke bijwerking, die dodelijk kan zijn. Verboden voedsel is te vergelijken met een geestelijk vergif.
Het is daarom geen wonder dat zoveel mensen zo ver verwijderd zijn van het leren van Tora, tengevolge van een gebrek aan interesse in een studie, die zo verbazingwekkend mooi en boeiend is en die een magische aantrekkingskracht bezit op diegenen die zwemmen in het sprakelijke water ervan. Dit magnetisme trekt echter de ziel van de Joden aan, omdat beide (Tora en de Joodse ziel) dezelfde G-ddelijke oorsprong hebben. Het gevolg is, dat het (voornamelijk) alleen die zielen aantrekt die niet verontreinigd zijn door verboden voedsel.
Bron: Joods Leven |