25 Chesjwan 5785 | 26 november 2024
Parasja
Bereesjiet/ Genesis     Sjemot/ Exodus     Wajjikra/ Leviticus     Bamidbar/ Numeri     Dewariem/ Deuteronomium     Combinaties     Feestdagen     
Parasja / Tazria / Inzicht Overzicht | Inzicht | Haftara | Commentaar
Wajjikra/ Leviticus 12:1-13:59 | door: Zwi Goldberg
Mirjam werd apart gezet omdat ze het verschijnsel tsara’at had.

Deze parasja gaat over nega’iem, dat is het meervoud van nega’, hetgeen ‘aandoening’ of ‘plaag’ betekent, en wel met name aandoeningen die iemands huid, zijn kleren of zijn huis aantasten. Het is een uiterst moei­lijk en bijna onbegrijpelijk gedeelte van Tora, dat schijnbaar geen enkele relevantie heeft voor de moderne mens. Echter, commentatoren, en speciaal leraren van ethiek en menselijk gedrag vinden in de parasja vele morele en ethische lessen, die uitermate relevant voor ons zijn, en die de menselijke aard en karakter definiëren. De Ramban wijst erop dat deze wetten alleen van toepassing zijn op de Israëlieten en niet op andere volken, en dat de wetten van nigei battiem – de aantasting van een huis – alleen gelden voor het Land Israël. Dit toont aan dat het hier niet eenvoudig gaat om gezondheidsaangelegenheden, besmettelijke ziekten of veront­reiniging in de gewone betekenis. Echter, tsara’at, een aandoening die vaak ten onrechte vertaald wordt met ‘melaatsheid’ of ‘lepra’, is slechts de fysieke uiting van een geestelijke malaise, een straf voor een verschei­denheid van zonden, zoals roddel en laster, arrogantie en hebzucht. Met andere woorden, deze aan­doeningen werden het Joodse volk opgelegd in het Land Israël, opdat zij zouden ontwaken uit hun letargie en zich hun tekortkomingen zouden realiseren en dat zouden berouwen. Het is daarom dat alleen een Kohen bevoegd is om vast te stellen of iemand in een staat van toema – rituele onreinheid – is. Alleen een Kohen, een geeste­lijke leraar, niet een arts. Het is interessant om op te merken dat wanneer Tora het erover heeft dat een Kohen komt om de aandoening van iemands huid te onderzoeken, hij niet alleen de huidaandoening bekijkt, maar de gehele conditie en de omstandigheden van de persoon. Dit wordt aangeduid door de woorden „Weraä haKohen” (13:3), hetgeen betekent dat de Kohen de nega zelf bekijkt, waarna er staat: „weraähoe haKohen – en de Kohen zal hem zien” (13:5). De halacha zegt bijvoorbeeld dat als de getroffen persoon een bruidegom is tijdens de zeven dagen van zijn bruiloftsviering, of als het een Jom Tov (feestdag) is die op het punt staat te beginnen, dat dan de Kohen die persoon niet tamee mag verklaren. Dit alles bewijst dat Tora meer bezorgd is om iemands geestelijk dan om zijn lichamelijk welzijn. Het Hebreeuwse woord voor ‘huid’ is עוֹר [‘or].

Het Hebreeuwse woord voor ‘licht’ is אוֹר, hetgeen ook als or wordt uitgesproken (zij het met een voor een westerling nauwelijks hoorbaar verschil in klank). Het woord voor aandoening is נֶגַע – nega’ – en dezelfde letters kunnen ook het woord עֹנֶג – ‘oneg – vormen, hetgeen ‘plezier, genoegen, vreugde’ betekent. De meest voorkomende aandoening die vermeld wordt is צָרַעַת – tsara’at – de huidziekte die doorgaans ten onrechte met melaatsheid vertaald wordt. Met deze letters kan men ook het woord עֲצֶרֶת – atsèret – spellen, hetgeen gebruikt wordt om een slotfeest aan te duiden. Dit alles komt ons leren dat het de zonde van iemand is die zijn עוֹר [‘or – huid] bedekt, het is zijn overtre­ding die de נֶגַע [nega’ – aandoening] veroorzaakt en dat alles brengt צָרַעַת [tsara’at – de op melaatsheid lijkende ziekte’]. Wanneer die persoon zijn gedrag verandert, kan dit alles ook veranderd worden. De נֶגַע is eerder een oproep tot ont­waken dan een straf en wanneer hij daarnaar luistert, is het in zijn macht om te genezen en zich te reinigen. Het עוֹר [‘or – huid] wordt dan omgezet in אוֹר [or – licht], en de נֶגַע [nega’ aandoening] in עֹנֶג [‘oneg – vreugde]. En de periode van צָרַעַת [tsara’at] wordt omgezet in עֲצֶרֶת [atsèret – feestvreugde].

Een soortgelijke gedachte wordt gebracht door de Sfat Emet, de Gerrer Rebbe, die de reden voor toemat leda – de onreinheid na een geboorte – verklaart. Het lijkt dat er niets zo subliem is als de schepping van een nieuw leven in de wereld. Waarom veroorzaakt dit dan een toestand van geestelijke onreinheid? Hij ver­klaart, dat op het moment van de geboorte, wanneer er een nieuw leven ter wereld gebracht wordt, daar de Sjechina bij aanwezig is, want zonder G-ds aanwezigheid kan er geen nieuw leven ontstaan. Na de bevalling gaat de Sjechina weer weg, en laat daarmee een dramatische leegte achter. Wanneer G-d, Die de hoogste reinheid vertegenwoordigt, vertrekt, wordt de leegte die achterblijft, gevuld met onreinheid. Hier zien wij opnieuw hoe Tora iedere fysieke en natuurlijke gebeurtenis beschouwt door een geestelijke bril. Het is om die reden dat de geboorte onreinheid met zich meebrengt, die uiteindelijk gevolgd wordt door reiniging. Zo ook bepaalt de Joodse wet dat een dode ook een status van toema – onreinheid – veroorzaakt en Koha­niem mogen dan ook niet in hetzelfde vertrek verblijven met de dode, want zij moeten hun voorvaderlijke heiligheid bewaken. Maar waarom veroorzaakt een dode onreinheid? Ook hier is de reden dat wanneer iemand overlijdt, zijn nesjama – zijn G-ddelijke ziel – hem verlaat. Dus ook de kedoesja – de heiligheid – verlaat hem. En het vacuüm dat hierdoor achterblijft, wordt gevuld met de tegenovergestelde kracht, de toema – onreinheid.

Laat ons terugkeren naar de woorden van de Sfat Emet, die wij hierboven hebben aangehaald. Hij merkt op, dat toen Adam HaRisjon – de eerste mens – geschapen werd in het Gan Eden [paradijs] en in contact stond met Hasjem, hij gehuld was in het אוֹר ה' – het licht van Hasjem. Nadat hij gezondigd, had was er een barrière ontstaan tussen hem en zijn Maker. Het אוֹר ה' werd verhuld en bedekt door de עוֹר (huid) van de mens. In de huid zitten echter poriën en die zijn als raampjes die het licht van Hasjem toelaten. De נֶגָע (nega – aandoening) die veroorzaakt werd door zonden en overtredingen, sluit deze poriën af en laten het licht van Hasjem niet door. Dit is wat wij bedoelen met toema, verontreiniging en onreinheid.

Wanneer dit genezen is, dan wordt de נֶגָע inderdaad een עֹנֶג (‘oneg – vreugde) en wanneer de צָרַעַת (tsra’at – de melaatsachtige ziek­te) is genezen en de persoon in kwestie mag weer bij zijn familie en vrienden komen, in de gemeenschap van Israël, dan is dat de gelegenheid dat de tsara’at is omgezet in atsèret – vreugde.

Joods Leven
 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.