Hasjem gaf Jermijahoe de opdracht het veld in 'Anathoth in het land Benjamin van zijn neef Chahamer te kopen, omdat hij het erfrecht en het aflossingsplicht had. De prijs van dit stuk land was 7 sjeqel en 10 zilverstukken.
De koopakte – zowel de verzegelde als de open akte – moest Jermijahoe in een voorwerp van aardewerk bewaren. Dit ten gunste van het behoud van de akten. Het doel van de aankoop en aflossing was dat er eens weer huizen, velden en wijngaarden in dit land gekocht zullen worden.
Ondertussen werd de stad aan de Chaldeeërs overgegeven. Jermijahoe was daarom in twijfeling geraakt aangaande aankoop en aflossing van het land, waarop Hasjem zei: “hineh anie hasjem ' elokej kol-basar hamimenie jifle' kol-davar... Zie, Ik ben Hasjem, de G'd van alle vlees, zou er voor Mij iets te wonderbaar zijn?" |