Het boek Bamidbar - „In de woestijn" - begint met Hashem die Mosjé opdraagt een volkstellingte houden onder al de mannen boven de leeftijd van twintig jaar- oud genoeg om dienst te doen.
De telling levert iets meer dan 600.000 op. De Levieten worden later apart geteld, omdat hun dienst uniek is. Zij zullen verantwoordelijk zijn voor het transport van het Misjkan en alles wat daarin staat en om dat weer in elkaar te zetten wanneer het volk zijn leger opslaat. De stammen van Israël, ieder met zijn banier, worden in vier afdelingen rondom het Misjkan gerangschikt: oost, zuid, west en noord. Daar Levie apart gehouden wordt, wordt de stam van Joseef in tweeën gesplitst, Efraïm en Menasje, zodat er vier groepen van drie ontstaan. Wanneer het volk reist, gaan zij in de zelfde formatie als waarop zij gelegerd zijn in een kamp. Er wordt een formele uitwisseling gedaan tussen de eerstgeborenen en de Levieten, waarbij de Levieten de rol over nemen, die de eerstgeborenen zouden spelen bij de dienst in het Misjkan, als zij niet bij het gouden kalf gezondigd zouden hebben.
De uitwisseling vindt plaats tegenover al de 22.000 Levieten van een maand en ouder. Maar alleen Levieten tussen de 30 en 50 jaar zullen in het Misjkan werken. Het aantal eerstgeborenen boven die 22.000 worden gelost met zilver, op een zelfde mannier als wij dat vandaag de dag nog doen met onze eerstgeboren zoon. De zonen van Levie worden verdeeld in drie families, Gersjon, Kehat en Merari (behalve de Cohaniem - een speciale afdeling van de Kehat-familie). De familie Kehat droeg de menora, de tafel en de Heilige Ark. Vanwege zijn grote heiligheid mogen de Ark en het altaar alleen door Aharon en zijn zonen worden ingepakt, voordat de Levieten het voorbereiden voor de reis.
Bron: Joods Leven |