Sjaoel die op het punt staat om de eerste koning van Israël te worden, geeft het volk opdracht om naar de stad Gilgal te gaan, waar hij gezalfd zal worden. Na de kroning van Sjaoel viert het volk dat, door het brengen van vredeoffers aan Hasjem. Vervolgens verklaart Sjmoeël, Israëls laatste rechter, dat hij alle verzoeken, die het volk van Israël gedaan heeft, vervuld heeft, met name de recente aanstelling van de eeste koning van Israël. Nu is de tijd gekomen dat Sjmoeël afscheid neemt. Sjmoeël beweert dat hij op hoge leeftijd is gekomen en zich erg oud voelt (mogelijk ten gevolge van de misdaden van zijn zoon). Sjmoeël was pas 52 jaar op dat moment, maar hij was klaarblijkelijk duidelijk erg oud geworden. Om te mogen sterven met een goed geweten, vraagt Sjmoeël ten overstaan van Hasjem en de Koning van Israël of er iemand is die tegen hem kan getuigen over enige misdaad die hij begaan heeft. Bijvoorbeeld of hij soms wel eens dieren als betaling voor zijn werk voor de gemeenschap heeft aangenomen? Sjmoeël gaat verder en vraagt: „Was er iemand die door hem werd bedrogen of onderdrukt?" „Heeft iemand hem ooit omgekocht? Kom naar voren!" Het volk van Israël antwoordde: „U bent eerlijk en oprecht geweest in al uw daden met ons."
Het verband met de parasja Ten eerste verwierpen Korach en zijn volgelingen Mosjé's leiderschap en beweerde hij dat hijzelf de leider was van de gemeenschap met egoïstische bedoelingen. Vergelijkbaar verklaart het volk in de gebeurtenissen die aan de haftara vooraf gaan, dat zij een koning willen, omdat zij ontevreden zijn met Sjmoeëls zonen als rechters. Door niet Smoeël te vragen of die hen verder zal leiden, beledigen zij hem en verwerpen zij zijn leiding. Ten tweede antwoordt Sjmoeël in de haftara net als Mosjé in de parasja, dat hij geen enkel persoonlijk belang heeft bij het leiderschap. Zij hebben het allebei zuiver lesjeem sjamajim gedaan. Mosjé zegt: „Ik heb nog geen ezel van hen aangenomen, noch heb ik iemand ooit kwaad gedaan" (Bamidbar 16:15). Sjmoeël zegt: „Wiens os heb ik genomen? Wie heb ik beroofd, wie heb ik onderdrukt?" (I Sjmoeël 12:3). Een derde overeenkomst is dat zowel Mosjé als Sjmoeël Hasjem vragen om een bijzonder spectaculair wonder te doen om te bewijzen dat zij gelijk hebben, en Hasjem honoreert hun verzoeken. Zodra Mosjé bidt, opent de aarde zich en verzwelgt Korach en zijn volgelingen; en direct in antwoord op Sjmoeëls tefilla komt er een stortregen naar beneden tijdens een droogteperiode.
Sjmoeël was een voorbeeld van wat een leider van Israël kon zijn. Hij verenigde iedereen om Hasjem te dienen. Aan de andere kant stond Korach, die verdeeldheid zaaide. Voorts stamde Sjmoeël af van Korach, hetgeen een reden was voor Korach om in opstand te komen, zoals als Rasji [op Sjemot 16:7] verklaart. De beledigingen en schaamte die Sjmoeël van het volk te lijden had waren misschien een tikoen - reparatie, genoegdoening - voor de belediging en schaamte die zijn voorvader Korach Mosjé had aangedaan. |