Hoewel Mosjé tevreden is dat Jehosjoe'a het volk voortaan zal leiden, vraagt hij nu toch aan Hasjem of hij het Land Israël mag binnengaan, om zo de speciale mitswot van het land te kunnen uitvoeren. Echter, Hasjem weigert zijn verzoek. Mosjé herinnert de Bnei Jisraëler aan dat tijdens de bijeenkomst op Sinaï - toen zij de Tora kregen - zij geen enkele visuele waarneming van de G‑dheid te zien hadden gekregen, er waren alleen maar woorden. Mosjé benadrukt nog eens op Bnei Jisraël dat de openbaring op Sinaï plaatsvond voor het hele volk, niet alleen voor een selecte elite, maar voor alle Israëlieten en dat alleen het Joodse volk ten alle tijde in staat zal zijn te zeggen dat Hasjem tegen heel het volk Israël gesproken heeft. Mosjé spoort Bnei Jisraël nadrukkelijk aan om dit gebeuren van die ontmoeting met Hasjem op Sinaï „door te geven" aan hun kinderen, door alle generaties heen.
Mosjé voorspelt heel accuraat dat wanneer Bnei Jisraël in het Land Israël woont, het zal zondigen, verbannen zal worden uit het Land en verstrooid zal worden onder de volken. Zij zullen met weinigen overblijven, maar tenslotte zullen zij terugkeren tot Hasjem. Mosjé wijst drie „vluchtsteden" aan, waarheen mensen die iemand per ongeluk gedood hebben, naar toe kunnen vluchten om de wraak van de familie te ontlopen. Mosjé herhaalt de Tien Geboden en leert het volk het Sjema', de centrale geloofsbelijdenis van het Jodendom dat er slechts één G-d bestaat. Vervolgens waarschuwt Mosjé het volk niet toe te geven aan de verleiding van het materialisme en daardoor hun spirituele bestemming als volk te vergeten. De parasja eindigt met de vermaning van Mosjé aan het Volk Israël om vooral geen gemengde huwelijken aan te gaan, omdat zij geen uitverkoren en heilig volk kunnen zijn wanneer zij trouwen met leden van andere volken, want dan zullen zij niet meer te onderscheiden zijn van de andere volken.
Bron: Joods Leven |