Maar de zaak is u zeer nabij, in uw mond en in uw hart om haar te doen." (Dewariem 30:14)
Er is een Midrasj over bovengenoemde pasoek die in het bijzonder relevant is voor deze tijd van het jaar, waarin iedereen probeert zich op enigerlei gebied te verbeteren.
De Midrasj vertelt ons dat Eliahoe Hanavie - de profeet Elia - eens reisde van de ene streek naar de andere, toen hij onderweg een man tegenkwam die hem spottend uitlachte. Eliahoe schrok ervan maar vroeg onmiddellijk aan het individu: „Wat antwoord je Hasjem op de dag van het oordeel?" De man antwoordde snel: „Ik heb een eenvoudig antwoord voor mijn Vader in de Hemel. Ik zal tegen Hem zeggen dat mij niet voldoende verstand of intelligentie gegeven is om mij meester te maken van Choemasj en Talmoed."
Dit antwoord bracht Eliahoe niet van de wijs en hij reageerde daarop: „Mijn zoon, wat is je beroep?" „Ik ben visser," antwoordde de jongeman. „En wie heeft jou geleerd netten te boeten en hoe je die netten in zee moet gooien om vis te vangen?" „O Rabbi," antwoordde hij, „daarvoor heb ik verstand en begrip gekregen van de Hemel." Toen Eliahoe deze hypocriete reactie hoorde, vermaande hij de jongeman en zei: „Mijn zoon, wanneer Hasjem je het verstand en de intelligentie gegeven heeft om het beroep dat je gekozen hebt, te leren, dan heeft Hij je ook de intellectuele mogelijkheid gegeven om meester te worden over de woorden van Tora, zoals er geschreven staat: ‘De zaak is u zeer nabij.'"
Hoe waar zijn de woorden van de Midrasj. Iedereen vindt wel een excuus voor zijn „inactiviteit" in Tora-studie. Iemands activiteit in zijn beroep getuigt echter tegen hem. Daarvoor vinden wij methoden om de meest ingewikkelde problemen meester te worden, om het lastigste computerprogramma te doorgronden, maar een „stukje Gemara" is „te moeilijk" om te begrijpen! Plotseling blijken het alleen de hele intelligente jongens te zijn die Tora kunnen leren. De woorden van de Midrasj kaatsen terug. Wanneer je het in enigerlei beroep „kunt maken", dan kun je het ook „maken" in Tora-studie.
(Peninim on the Torah)
Bron: Joods Leven |