Zegen van Mosje De Midrasj leert dat Mosje de traditie van Ja'aqov voortzette door de stammen voor zijn dood te zegenen. De slotwoorden van Mosje is een combinaie van broches en profetie De broches hebben betrekking op de nationale verantwoordelijkheid van iedere stam, maar ook voor hun individuele grootheid. De parasja begint met wez'ot... en dit... waarin Mosje de broches introduceert waar Ja'aqovs slotbroches waren afgesloten (Bereesjiet 49:28). RaMBaN en R'Bachya benaderen dit met een kabbalistisch oogpunt waarin wordt uitgelegd dat hazo'ot een verwijzing maakt naar kol-éllèh sjivtej jisrael sjnejm ásar wez'ot 'asjer-daber lahem 'avehem wajvarech 'otam 'iesj 'asjer kevirchato berach 'otam... deze zijn de stammen van Jisrael - 12 - en dit is wat hun vader tegen hen zei en hij zegende hen, hij zegende ieder naar zijn gepaste broche. Wez'ot wordt door Mosje herhaald omdat Ja'aqovs broches worden gecontinueerd nu bij eaanvang van hun nieuwe leven in Erets Jisrael. Ook Dewariem 4:44 gebruikte Mosje de woorden wezót: ...wez'ot hatorah 'asjer sjam Mosje lifnej bnej jisrael... dit is de Tora dat Mosje voor Bnej Jisrael plaatste... Dit geeft aan dat Bnej Jisrael de broches van hun Patriarch en Leraar door middel van Torastudie en het volgen van de mitswes ontvangt. Als laatste sidrah van de Tora - dat is komende Sjabbes met Simcha Tora wordt gelezen - wordt het lezen van de gehele Tora afgerond en direct daarna wordt er met Bereesjiet begonnen. Dit als onderdeel van het feest, waarin iedere man, zelfs jongetjes die nog geen Bar Mitswe zijn, krijgen alija: het worden opgeroepen voor de bima. De sidrah wordt keer op keer herhaalt totdat iedereen zijn beurt heeft gehad.
Bij de zegen van Mosje springen de volgende stammen uit:
Jehoeda:Dit zei hij over de stam van Jehoeda: `Heer, verhoor de bede van Jehoeda, verenig hem met de andere stammen, want hij vecht alleen. Help hem tegen zijn vijanden!.. Over Jehoeda zei hij nog: `Zegen Jehoeda, Heer, geef hem kracht. Sta welwillend tegenover wat hij onderneemt, breek de kracht van zijn tegenstanders, verhinder dat zijn vijanden ooit weer opstaan!' Dewariem 33:7 en 11,
Levi: Over de stam van Levi zei hij: `Heer, Uw orakelstenen berusten bij Levi, een man die Uw gunst geniet. U stelde hem op de proef bij Massa, U toetste hem bij het water van Meriba. De mannen van Levi bekommerden zich niet om hun ouders; met hun broers verbraken zij elke band, van hun kinderen wilden zij niet weten, want zij wilden uw bevelen opvolgen en waken over het verbond met U. Laten zij Israël leren wat uw voorschriften en richtlijnen zijn. Laten zij U een geurige gave brengen, een brandoffer op uw altaar.' Dewariem 33:8-10). Omdat de stam Levi gebogen heeft voor de vloek van Ja'aqov, kon Mosje hen zegenen. Sjimon had klaarblijkelijk niet gebogen voor dezelfde vloek.
Joseef: Over de stam van Joseef zei hij: `De Heer zal het land van Joseef zegenen: met dauw, dat geschenk uit de hemel, met water, opgeslagen onder de aarde, met groei en bloei, gaven van zon en maan, met bossen en boomgaarden, gaven van de oeroude bergen en de eeuwige heuvels, met alles waaraan de aarde rijk is! Joseef zal in de gunst staan van Hem die verscheen in de braamstruik. Zo zal zegen dalen op het hoofd van Joseef, op de kruin van de eerste onder zijn broers. Joseef heeft de pracht van een jonge stier, de hoorns van een buffel. Daarmee stoot hij volken neer, alle volken tot achter de einder. Zijn zoon Efrajiem voert tienduizenden aan, zijn zoon Manasje duizenden.' Dewariem 33:13-17 In deze parasja erkent Mosje de stam van Joseef in twee: Manasje en Efraim (Bamidbar 7:48, 54; 2:18, 20; 34:23) omdat de toekomstige leider en opvolger Jehosjoe'a uit de stam Efraim komt. Maar Mosje wilde ook Levi een broche geven, omdat zij de Tempeldienst opzich moesten gaan nemen. Hierdoor zouden alle stammen van deze broche provileren. Volgens RaMBaN liet Mosje Sjim'on weg, omdat deze een hele kleine stam (bereesjiet 49:7), omdat zij geen eigen deel hadden en onder de andere stammen verspreid werden, waardoor zij van de broches genoten onder wie zij woorden. Gezien het feit dat de steden van Sjim'on op Jehoeda's grondgebied staan (Josjoe'a/Joz. 19:2) waardoor zij meegenoeten van Jehoeda's broche.
Sjim'on: De commentaren geven aan dat Sjim'on niet in de 12 broches voor iedere stam wordt genoemd. Waarom niet? ...sjim'on welevi áchiem klej chamas mechrotejhem ... Sjim'on en Levi zijn broeders, hun wapens zijn gestolen werktuigen. In parasja wayechi, wordt dit hier uitgelegd. Ja'aqov had hem dus bekritiseerd. Maar ook de zondaren van de vreselijke Baal Pe'or waren Sjim'oniem (Parasja Balaq). RaMBaN geeft een ander uitleg. Hij leert dat de Tora altijd 12 stammen opnoemt. Niet 11, niet 13, 12. Voor Mosje was het de vraag welke hij zou weglaten. Twee alternatieven wordt er gegeven: Levi en Joseef (gecombineerd in Menasje en Efraim) óf Menasje en Efraim worden als stam apartgenoemd en dan wordt Levi weggelaten.
Jisjachar: Jisjachar is een sterke ezel, liggend tussen zijn zadelmanden; ziet hij een plek waar het goed wonen is, een aangenaam oord, dan bukt hij zich om zijn last te dragen, verricht vrijwillig slavendienst... de leden van deze stam konden vaststellen of de tijden gunstig waren of niet en zo bepalen welke koers Israël moest varen; Bereesjiet 49:14 en 15; 2 Kronieken 12:32.
Zevoelon:`Mogen Zevoelon en Jisjachar zich verheugen wanneer zij eropuit trekken en wanneer zij thuisblijven. Zij nodigen de andere stammen uit om in het bergland de beste offers te brengen. Want zij genieten van de rijkdommen der zee, van de schatten in het zand verborgen.' Dewariem 33:18 en 19. Dit heeft alles met zeevaart te maken. Zevoelon, hij zal wonen bij de zee, zijn kust zal een haven voor schepen zijn; tot Sidon strekt zijn gebied zich uit. Bereesjiet 49:13. We zullen zo direct lezen dat deze profetie niet direct uitkwam, maar op langere termijn.
De band tussen Jisjachar en Zevoelon blijkt uit de volgende feiten:
-
Zevoelon wordt als 6e zoon van Ja'aqov en Lea geboren. Issakar is net iets ouder: God verhoorde haar, zij werd zwanger en schonk Ja'aqov een vijfde zoon. `God heeft mij het loon gegeven dat me toekomt,' zei Lea, `omdat ik mijn slavin aan mijn man gegeven heb.' Zij noemde hem Issakar: Man van het loon. Lea werd nog een keer zwanger en schonk Ja'aqov een zesde zoon. `God heeft mij een mooi geschenk gegeven,' zei ze. `Nu zal mijn man mij aanvaarden, want ik heb hem zes zonen geschonken.' Ze noemde hem Zevoelon: Geschenk, Aanvaarding. Bereesjiet 30:17-20.
-
In de woestijn waren de afstammelingen van deze 2 broers onder Jehoeda´s banier gelegerd aan de oostzijde van de tabernakel. Ze hebben samen een voortrekkersrol: Aan de oostkant komt het vaandel van Jehoeda te staan. Daarbij zetten de volgende stammen met hun legerafdelingen hun tenten op: de stam Jehoeda, onder leiding van Nachson, met 74600 man; de stam Issakar, onder leiding van Netanel, met 54400 man; de stam Zevoelon, onder leiding van Eliab, met 57400 man, in totaal honderdzesentachtigduizend vierhonderd man. Deze stammen breken ook het eerst op. Bamidbar 2:3-9.
-
Middels loten kwamen zij in het Beloofde Land naast elkaar te wonen: Jozia 19:10-23.
-
In de lofzang van Devora worden deze stammen in 1 adem genoemd: met heel de legerleiding van Zevoelon, en ook de aanvoerders van Jisjachar. Richteren 5:14 en 15.
-
Het valt ons op toen we zo-even Dewariem 33:18 en 19 lazen dat Mosje deze 2 stammen in 1 zegen profeteerde.
Het Beloofde Land werd onder 12 stammen verdeeld. Levi ontving geen land, Priesters die tot de stam Levi behoren, mogen geen eigen grond bezitten zoals de andere Israëlieten. Dat geldt trouwens voor alle leden van de stam Levi. Zij moeten leven van de offers die de Heer toekomen, omdat: het recht van Levi de Heer te dienen is in het heiligdom; dat heeft de Heer hem beloofd. Dewariem 18:1 en 2.
Met de verdeling van het land Kanaän kreeg Efrajiem de kleinste gedeelte, terwijl Ja'aqov zei: maar zijn jongere broer (Efrajiem) zal nog machtiger worden en zijn nakomelingen zullen uitgroeien tot een groot aantal volken.' Bereesjiet 48:19. Over Zevoelon zei Mosje dus: Mogen Zevoelon en Issakar zich verheugen wanneer zij eropuit trekken en wanneer zij thuisblijven. Zij nodigen de andere stammen uit om in het bergland de beste offers te brengen. Want zij genieten van de rijkdommen der zee, van de schatten in het zand verborgen.' Dewariem 33:18 en 19. Maar Zevoelon kwam bij deze verdeling niet aan zee te liggen: Het derde lot viel op de stam Zevoelon. Het gebied dat aan de families uit deze stam werd toegewezen, strekt zich uit tot Sarid. Vandaar loopt de grens in westelijke richting naar Marala, reikt tot aan Dabbeset en komt tenslotte uit bij de beek tegenover Jokneam. In oostelijke richting loopt de grens van Sarid naar Kislot-Tabor, komt dan uit bij Daberat en gaat vandaar naar Jafia. Dan gaat zij verder ten oosten van Gat-Hachefer en Et-Kasin, komt uit bij Rimmon, waar zij afbuigt naar Nea. Zij loopt met een boog ten noorden van Channaton en eindigt bij het dal van Jiftach-El. Bij hun gebied horen twaalf steden met de bijbehorende dorpen, waaronder Kattat, Nahalal, Simron, Jidala en Betlechem. Dit gebied met de steden en dorpen kregen de families uit de stam Zevoelon. Jehosjoe'a 19:10-16.
De dood van Mosje Vs. 34:5 ...wajamat sjam mosjeh... en Mosje stierf hier.... Onze geleerden vragen in Bava Basra 15a af: wie schreef deze zin? Er zijn hierover twee meningen: 1. Mosje schreef tot hier de Tora en Jehosjoe'a maakte de versen hierna af. 2. Kadosj Baroech Hoe heeft deze woorden aan Mosje gedicteerd en hij schreef ze met tranen ipv van inkt. Mosje stierf 'al-pie HASJEM... door de mond van Hasjem... Rasji noemt dit de G'ddelijke kus. ...wajiqbor 'otto... Hij begroef hem... (Vs.6). Hasjem - in Zijn glorie - begroef Mosje. Een andere menng is dat Mosje zichzelf begroef op grond van 'otto, dat de persoonlijke vorm van 'et is. 'Et is een woordje dat niet te vertalen is in het NL, maar altijd verbonden is met het bepalend lijdend voorwerp. Het is dus een reflexief persoonlijk voornaamwoord (vb: Ik zag me(zelf) in de spiegel). welo'-jada'... en niemand weet......(Vs.6) De traditie leert dat Mosjes graf al klaar was tijdens de zes scheppingsdagen. Zelfs Mosje zelf wist niet waar het graf lag. De reden dat het geheim is gebleven is omdat zijn gaf geen bedevaartsplaats mocht worden. Het geheime graf werd na zijn dood ook direct verzegeld. De zegel was Mosjes' nederigheid (Sotah 13a).
Hij, die om de voorouders de kinderen heeft groot gemaakt, en om hen de Tora heeft gegeven, temidden van Galgalim openbaarde zich de geest van de Eeuwige, met scharen engelen en duizenden sjin'aniem (Ps.68:18), de Sterke boven alle vervenen, de machtige G'd, riep Mosjé om de platen te ontvangen, de woorden van de kevende G'd hoorde de aarde en de fundamenten ervan beefden (job 9:6), Hij boog de hemel (Ps. 18:10) en daalde neer, gereden op de Keroev, en zweefde op windvlagen, woorden schoten uit het vuur en griften zich in de stenen platen (Sifre Deut. 343), alle engelen zngen liederen (Bab. Talm. Sjabbat 89a), een sjofar klonk uit de hoge hemel, de zonen van Ezau overviel de paniek, want uit Seïr rees de Eeuwige op (Deut. 33:2), de zonen van Jismaëel sloegen zich in de handen, want uit Paran verscheen de Eeuwige, de rechterhand van de Eeuwige hield de platen op twee handbreedten vast, en de rechter hand van Mosjé op twee handbreedten (Jer. Talm. Ta'anit 4, 5, 68c), want de lengte ban de platen was zes handbreedten, twee bleven tussen de handen open, ga heen, Mosjé, verheug je in je grootheid, want er niemand als jij was onder de profeten, wie steeg op naar de hemel in de wolk (Ex. 24:18), wie zag de beeltenis van onze G'd (Num. 12:8), Mosjé steeg op in de wolk, want hij zag de beeltenis van onze G'd, vorst der vorsten (Num. 3:32) was Mosje, onze leraar, vader der wijzen, hoofd der profeten, door zijn gebed sloot ij de zee, door zijn bemiddeling week de woede (Ps. 106:22-23), de Eeuwige sprak tot Zijn volk: "Ik ben de Eeuwige, jouw G'd, die jou uit het land Egypte liet trekken (Ex. 20:s; uit het slavenhuis heb Ik je verlost (Micha 6:4), allen openden hun mond en spraken: de Eeuwigen zal voor altijd heersen (Ex. 15:18), Mosjé liet een bittere schreeuw klinken, toen de Heilige, gezegend is Hij, hem zei: ga op en sterf op de berg, hij scheurde zijn kleren en verhief zijn stem: Jehosjoe'a, zoon van Noen, behoed toch mijn kudde, Mosjé overzag vanaf de top van de berg het erfdeel van de stammen, die voor hem stonden, daar stierf Mosjé, dienaar van de Eeuwige, tegen over Bet-Pe'or heeft onze G'd hem tot Zich genomen, het gebed van Mosjé deed de hemel scheuren, de Rots riep tot zijn volk tijdens hun ellende: zijn ebed zal niet onbeantwoord blijven, want Mosjé was een trouwhartige herder van Israël, Mosjé stierf, wie zal niet sterven, bij monde van de Eeuwige stierf Mosjé, onze leraar. Machzor voor Soekkot deel 2
|