(Wanneer het geen schrikkeljaar is, zoals dit jaar, worden de parasjiot Behar en Bechoekotai altijd samen gelezen en dan wordt de Haftara van Bechoekotai gelezen.)
De Tora verbiedt ieder zevende jaar normale landbewerking in het Land van Israël. Deze „Sjabbat" voor het land wordt Sjemita genoemd. Na ieder zevende sjemita-jaar komt een vijftigste jaar, het jowel-jaar (jubel-jaar) genoemd. Het werd aangekondigd met het geluid van de Sjofar op Jom Kippoer. Ook dit was een jaar waarin het land braak lag. Hasjem beloofde te zorgen voor een buffer voorraad oogst in het jaar voorafgaande aan het sjemita-jaar en het jowel-jaar om zo het Joodse volk te onderhouden. In het jowel-jaar gaat al het land terug naar zijn oorspronkelijke eigenaars, zoals het ten tijde van Jehosjoea verdeeld werd. Alle Joodse contract-arbeid-slaven worden bevrijd, zelfs wanneer zij niet hun periode van zes jaar werk hebben volgemaakt. Een Joodse slaaf die op arbeidscontract staat, mag geen minderwaardig, onnodig of extra zwaar werk opgedragen krijgen en hij mag niet verkocht worden op een openbare markt. De prijs van zijn arbeid moet berekend worden overeenkomstig de hoeveelheid tijd die overblijft totdat hij automatisch vrijkomt (in het jowel-jaar). De prijs van land wordt overeenkomstig berekend. Wanneer iemand zijn voorvaderlijk land verkoopt, dan heeft hij het recht om het na twee jaar weer terug te kopen. Wanneer een huis in een ommuurde stad verkocht wordt, is het recht om het te lossen beperkt tot het eerste jaar na de verkoop. De steden van de Levieten zijn voor eeuwig van hen. Het is het Joodse volk verboden om van elkaar voordeel te hebben door aan elkaar te lenen op intrest. Familieleden moeten ieder familielid lossen die verkocht werd als slaaf op arbeidscontract ten gevolge van armoede. |