Wanneer het op Wa'ejra Sjevat samenvalt met Rosj Chodesj, lezen wij voor de maftier Bamidbar 28:9-15
Hasjem vertelt Mosjé dat hij het Joodse Volk moet informeren dat Hij hen uit Egypte zal halen, maar het Joodse volk luistert niet. Hasjem geeft Mosjé opdracht naar Par'o te gaan en hem te vragen het Joodse Volk vrij te laten. Hoewel Aharon aan Par'o een teken laat zien door een staf in een slang te veranderen, blijft Par'o het verzoek weigeren. Hasjem straft de Egyptenaren en zendt plagen van bloed en kikkers, maar de magiërs kopiëren die wonderen op kleinere schaal, hetgeen de obstinaatheid van Par'o sterkt en opnieuw weigert hij het Joodse Volk te laten gaan. Na de luizenplaag geven de magiërs van Par'o toe dat alleen G-d zulke wonderen kan verrichten. Uitsluitend de Egyptenaren, en niet de Joden in Gosjen leiden onder de plagen. De plagen duren voort, met wilde dieren, de pest, huid¬ontsteking en zware hagelstenen met vuur uit de hemel. Echter ondanks Mosjé's aanbod een eind te maken aan de plagen, als Par'o het Joodse Volk vrij laat, blijft Par'o volharden in zijn weigering.
Bron: Joods Leven |