Beknopte samenvatting van de haftara Vier metsora’iem zitten aan de poort van de stad en besluiten naar het Syrische legerkamp te gaan, dat de stad al dagenlang belegert, in de hoop daar wat voedsel te vinden. Ze ontdekken dat het legerkamp verlaten is. Dit sensationele nieuws melden zij aan de koning, die dat laat verifiëren. De hongersnood eindigt, maar de hoge officier profiteert daar niet van, zoals Elisja voorspeld had.
Het verband met de parasja van de week De Haftara begint met: „Er waren vier metsora’iem bij de ingang tot de poort,” woorden die sterk doen denken aan het centrale thema van de parasja van deze week, de ziekte tsara’at. Echter, de parasja geeft ons instructies betreffende de wetten van de reiniging van de lijder, als de Kohen hem „tahor„ verklaard heeft, terwijl de vier mannen in de Haftara tragisch genoeg aan een chronische, ongeneeslijke tsara’at leden. Wij weten dat een huis soms getroffen wordt door tsara’at-vlekken, omdat de eigenaar egoïstisch geweigerd heeft zijn huis en haard te delen met andere, minder gefortuneerden dan hijzelf. Het uitbreken van de tsara’at is een vroegtijdige waarschuwing aan de huisbewoner: hij zal uiteindelijk zelf door de ziekte getroffen worden, als hij zijn gedrag niet verandert. De vier metsora’iem werden gekenmerkt door egoïsme. Ondanks hun lijden weigerden zij hun gedrag te veranderen.
Achtergrond van de Haftara De vier tsara’at-lijders waarover de Haftara spreekt, waren niemand anders dan Geichazi, de leerling van Elisja en zijn drie zonen. In vervolg van de geschiedenis van Na’aman in de Haftara van vorige week, dacht Geichazi dat het zonde was om Na’amans royale aanbod te weigeren, en dus reed hij achter de vertrekkende generaal aan en vertelde hem dat Elisja twee onverwachtte gasten had, twee arme student-profeten, en dat Elisja bereid was het geld en de kleren, die hij aanvankelijk had afgeslagen, aan te nemen ten behoeve van deze arme studenten. Hij ging zelfs zover om tegen Na’aman te zweren dat dit de waarheid was en het was ten gevolge van deze valse eed (een van de zeven zonden die met tsora’at gestraft worden (zie laatste regel, eerste alinea van het Inzicht in de parasja) dat Elisja hem en zijn drie zonen (die medeplichtig blijken te zijn aan de zonde) veroordeelde tot levenslange tsara’at. Hiermee kreeg Geichazi geen kans om tesjoewa te doen. Elisja werd hiervoor scherp door de Geleerden bekritiseerd. Hij werd daarop driemaal ziek, en één keer daarvan was omdat hij geen gaatje voor Geichazi had opengelaten om zijn leven te beteren.
En waarom had Elisja hem zo van zich afgeworpen? De Gemara geeft noch drie andere ernstige zonden van Geichazi, waarvoor hij gestraft werd met tsara’at: 1. Hij gebruikte een krachtige magneet, waarmee hij de gouden kalveren van Jerov’am ben Newot in de lucht liet zweven, alsof zij bovennatuurlijke krachten hadden; 2. Hij plantte de Naam van Hasjem in de bek van het kalf, zodat het voortdurend herhaalde: „Ik ben Hasjem jullie G-d,” en 3. hij ontmoedigde studenten te komen leren onder Elisja, zodat diens Beit Hamidrasj leeg bleef.
Bron: Joods Leven |