Het volk wordt aangemoedigd om heilig te zijn. Vele ge- en verboden worden geleerd:
Verboden: Afgoderij; het eten van offerdieren na een bepaalde tijd; diefstal en roof; het ontkennen van diefstal; valse eden; iemands eigendom achterhouden; uitstel van betaling van loon; het haten of vervloeken van een mede Jood (met name zijn eigen ouders); roddelpraat; het leggen van fysieke en psychologische struikelblokken; verdraaiing van het recht; iemand in verlegenheid brengen; wraak; wrokgevoelens koesteren; rassen kruisen; het samen dragen van wol en linnen; vruchten plukken van een boom in zijn eerste drie levensjaren; vraatzucht en gebruik van verdovende middelen; hekserij; het afscheren van de baard en bakkebaarden; tatoeage.
Positief: Ouders en ouderen respecteren; een deel van de oogst voor de armen laten staan; anderen liefhebben (speciaal een bekeerling); dat men boomvruchten in het vierde jaar in Jeruzalem moet eten; ontzag hebben voor de Tempel; respect voor Tora-geleerden, blinden en doven. Familieleven is heilig. We worden gewaarschuwd om niet het gedrag van de heidenen te imiteren, opdat wij het Land Israël niet zullen verliezen. We moeten kasjroet houden en daarmee onze unieke en afgescheiden status handhaven.
Bron: Joods Leven |