22 Chesjwan 5785 | 21 november 2024
Parasja
Bereesjiet/ Genesis     Sjemot/ Exodus     Wajjikra/ Leviticus     Bamidbar/ Numeri     Dewariem/ Deuteronomium     Combinaties     Feestdagen     
Parasja / Wajera / Inzicht Overzicht | Inzicht | Haftara | Commentaar
Bereesjiet/ Genesis 18:1-22:24 | door: Zwi Goldberg
Hasjem liet het zwavel en vuur regenen op Sedom en Amora ... en Hij keerde deze steden en heel de vlakte onderste boven met al de inwoners van die steden en met wat er uit de aarde groeide (19:24-25).

Het verhaal van Sedom vertoont opvallende overeen­komsten, zowel voor wat betreft inhoud als taal­ge­bruik, met het verhaal over de pilegesj be-Giva - de bijvrouw  van Giva, dat verteld wordt in de laatste drie hoofdstukken van het Boek Richteren. In beide geval­len trekken vreem­delingen, die een overnachting krijgen aange­boden, de aandacht van fysiek ruw lokaal publiek en in het geval van de pilegesj be-Giva vond de verkrachting inderdaad plaats - bij herhaling (Richt. 19:25). Boven­dien werden zowel Sedom als de stam Benjamin op dezelfde wijze gestraft - dood hoofd­zakelijk door vuur: in het eerste geval direct afkomstig van G-d, in het laatste geval door middel van de andere stammen - G-d leverde de Benjami­nieten aan hen over.
Echter het directe resultaat van de zonde van de stam van Benjamin bij Giva was veel ernstiger dan de zonde van Sedom, want in Giva verlustigde het volk zich aan hun gasten, door de concubine zo vaak te verkrachten dat zij eraan overleed, terwijl de poging van de Sodo­mieters om hun gasten te verkrachten mislukte. En toch was de straf van Sedom veel zwaarder dat die van Giva. Sedom werd volkomen uitgeroeid, terwijl de Benjaminieten weliswaar drastisch gedecimeerd wer­den in de strijd en hun steden verwoest werden door vuur, zij hebben zich uiteindelijk toch weer hersteld als een stam. Bovendien verloren de Israëlieten, die de Benja­minieten wilden straffen voor het feit dat zij de schul­digen niet uitgeleverd hadden, de eerste twee gevechten tegen hen met veertigduizend doden onder hun eigen mannen. Pas bij de derde poging versloegen zij de Benjaminieten.

Waarom mocht de stam die betrokken was bij de pilegesj be-Giva het overleven, terwijl dat de bewoners van Sedom dat niet mochten? En waarom leden de overige stammen van Israël zulke grote verliezen? Zij voerden toch alleen maar een gerechtelijk vonnis uit over een andere stam, die geweigerd had om samen te werken om een enorme smet op het blazoen van de Israëlieten te verwijderen.

Laten wij eens zorgvuldig kijken naar de bronnen die de levenswijze van Sodomieters beschrijft. Ze worden beschreven als „zeer slecht en zondig" (13:13) en daarom besloot G-d hen te vernietigen (18:21), ondanks Awrahams smekingen ten behoeve van hen. Tegen de tijd dat het gepeupel zonder succes pro­beerde om Lots gasten aan te randen (19:4-11) was hun straf al vastgesteld. De enige plaats in Tenach - de Bijbel - die enig licht werpt  op het onderliggende karakter van de mensen van Sedom, is waar Jecheskel - Ezechiël - zich boos maakt  op zijn tijdgenoten en hen vergelijkt met de mensen van Sedom.: Zie, dit was de zonde van je zuster Sedom: trots en een overvloed aan brood, en een overvloed aan ijdelheid daarover en over hun dochters. Zij ondersteunden de arme en de behoeftigen niet (Ez. 16:49). Met andere woorden, de profeet beschuldigt de mensen van Sedom van rijkdom, luiheid en een verachtelijk egoïsme. Hun lot werd niet bepaald door dat ene incident met Lot en zijn gasten, maar door de uitgesproken verdorvenheid die ten grondslag lag aan hun samenleving.

De Talmoedische traditie toont het volk van Sedom in een vergelijkbaar licht - met de bekende geschiedenis van de jonge vrouw die doodgemarteld werd door het rechtssysteem van Sedom, omdat zij vreemdelingen gastvrijheid had aangeboden in hun stad (Sanhedrin 109). Zoals R. Samson Raphael Hirsch afleidt uit de tekst, was de reden dat de Sodomieters verdoemd waren, omdat heel hun samenleving verdorven en rot was, totdat dat zelfs in de wrede wet van hun land tot uitdrukking kwam.
Bij het geval van de pilegesj be-Giva lag dat anders.  Het Boek Richteren vermeldt niet dat er iets funda­menteel verkeerd was met de Benjaminieten, behalve dat ene geval van verkrachting en hun weigering om de daders uit te leveren aan de andere stammen om berecht te worden. Er wordt niet gesuggereerd dat hetgeen wat er gebeurd was het gevolg was van een intrinsiek kwaad in de samen­leving. Het was een, zeer ernstige, afwijking in één bepaald geval in een tijd dat er geen rechtssysteem was: „In die dagen was er geen koning in Israël, ieder deed wat goed was in zijn eigen ogen" (Richt. 21:25).

Wanneer men wat verder op het verhaal ingaat, kan met het ruwweg vergelijken met het volgende. De ochtendkranten drukken grote sensationele koppen af over een welbekende publieke persoonlijkheid die betrokken was bij een of andere immoreel of financiëel schandaal. De lezer denkt: „Wel, wie zou dat nu van hem hebben gedacht! Een man als hij! Wij hebben hem vertrouwd, we hebben voor hem gestemd, we hebben hem verantwoordelijkheid gegeven, en zie nu eens dit! Wat een voorbeeld voor onze kinderen! Hij moet verguisd worden / opgesloten / aan de schandpaal genageld worden / enzovoort, enzovoort...
Maar dan tikt een wijze man de lezer op de schouder en fluistert: „Zijn er wel eens enorme grote bedragen van andermans geld, waarvan jij dacht dat je ze wel gebruiken kon zonder dat iemand daar naar zou vragen, in je handen gevallen? Heb jij een aan­trek­kelijke ‘kom-eens-hier' secretaresse op je werk? Had jij je in dat geval beter gedragen?"

Dit is de boodschap die G-d de andere stammen in het oor fluisterde. Zij stonden klaar en waren bereid om de stam Benjamin te straffen, maar zij hadden zich niet eerst afgevraagd of zijzelf beter waren dan diegenen die zij wilden straffen. De eerste keer vroegen zij zelfs niet aan G-d, door middel van de Oeriem en Toemiem (de oplichtende stenen op borstplaat van de Cohen Gadol - de Hoge Priester), of zij om deze reden wel ten oorlog mochten uittrekken tegen Benjamin. Zij namen dat maar gewoon aan. Zij vroegen alleen maar welke stam de aanval zou leiden (Richt. 20:18). Pas nadat zij voor de tweede keer verslagen waren, namen zij serieuze maatregelen om berouw te tonen: „Zij huilden, zaten voor G-d, vastten, brachten offers ..." (Richt. 20:26). Zoals Metsoedat David zegt, de offers dienden om de breuk tussen henzelf en G-d te helen. Pas nadat zij serieus berouw hadden getoond, had hun strafexpeditie tegen de Benjaminieten succes - als een heili­ging van G-ds naam, en niet als zelfrecht­vaar­diging van hypo­crieten. Toen waren zij op een gelijk geestelijk niveau als de engelen die Sedom verwoest­ten - hun wens was uitsluitend om G-ds wil uit te voeren!

Wij kunnen hieruit leren, dat voordat wij anderen bekri­tiseren, ons eigen gedrag boven iedere vermaning staan. Daarbij moeten wij onszelf tot een zodanig geeste­lijk niveau verheffen, dat wij er zeker van kunnen zijn dat wij in soortgelijke omstandigheden correct gehandeld zouden hebben.

Bron: Joods Leven

 
 
Contact Zoeken Noachieden Online Beheer
 
Copyright © 2024 Jodendom Online. Alle rechten voorbehouden.