Re'oeween en Gad vragen om land.
„De nakomelingen van Gad en de nakomelingen van Re'oeween antwoordden Mosjé: ‘Uw dienaren zullen doen, zoals mijn heer beveelt'" (Bamidbar 32:25).
Dit is een vreemd antwoord. Dat wat Mosjé Rabbeinoe hen bevolen had, was niet anders dan wat zij zelf hadden voorgesteld, zoals Mosjé zelf in de pasoek daarvoor al zei: „Doen jullie wat over jullie lippen is gekomen." Waarom zeiden zij dan dat zij zouden doen „zoals mijn heer beveelt," in plaats van wat zij zelf hadden voorgesteld?
De Amsjinover Rebbe zegt dat het verschil in hun voorstel ligt om „gewapend voor de Bnei Jisraël uit te trekken," terwijl Mosjé er steeds weer de nadruk op legde dat zij „voor Hasjem" zouden vechten, niet voor de Bnei Jisraël. Wanneer de volken van de wereld ten oorlog gaan, doen zij dat voor ‘Koning(in) en vaderland' - dat is de hoogst denkbare motivatie en niets kan eerzamer zijn. Zo niet Klal Jisraël: van Tora-studie tot de vervulling van de mitswot geldt, dat ieder motief dat pesoonlijk, hetzij individueel, hetzij op de gemeenschap gericht is, dat kan nimmer het ideaal zijn. Afhankelijk van de omstandigheden kan het totaal verkeerd of hoogstens acceptabel zijn, maar meer niet. Bij ons is het enige motief lisjma - om G-ds gebod te vervullen. Zelfs als wij ten oorlog trekken, doen wij dat „voor G-d."
De vertegenwoordigers van de stammen van Gad en Re'oeween hadden voorgesteld om voor Israël te vechten, Mosjé Rabbeinoe stelde hen voor om voor Hasjem te vechten. Dat zou tevens hun vertrouwen in Hasjem versterken en dan zou Hasjem hen zeker ook beschermen.
Verwisseling van taktiek „En Bil'am, de zoon van Pe'or doodden zij met het zwaard" (31:8).
Toen Bil'am erop uitging om Israël te vervloeken, was het zijn bedoeling hen met zijn mond te vernietigen, schrijft Rasji. Op die manier probeerde hij de eigenschap waar mee Hasjem Israël begiftigd had, over te nemen [en de stem is de stem van Ja'akov (Bereisjiet 27:22)]. Toen Israël erop uitging om Bil'am te doden, nam het de eigenschap over, waarmee Esav gezegend was: „De handen zijn de handen van Esav," en doodden zij hem met het zwaard.
Hieruit blijkt duidelijk, schrijft de Chafeets Chaïm, dat ons voornaamste wapen en werktuig onze mond is. Wanneer iemands gereedschap in goede staat verkeert, kan men voorwerpen van top-kwaliteit maken, zegt hij, en daarom is het van het uiterste belang dat een Jood zijn spraak in goede conditie houdt (vrij van lasterpraat en roddel en boze woorden) en hij die uitsluitend gebruikt voor woorden vanTora, tefilla en dergelijke. Zo creëert hij myriaden van werelden en heilige engelen, zoals Jesjajahoe (51:16) schrijft: „En ik zal mijn woorden in je mond leggen ... om de Hemel te planten en de aarde te vestigen."
En dat is wat de Gemara in Choellien (58b?) bedoelt met: „Wat is de taak van een mens in deze wereld? Zichzelf stom te maken. Geldt dat ook voor woorden van Tora? Daarom schrijft Tora: ‘Spreek rechtvaardig.'"
Bron: Joods Leven |