Toen Ja'akov alleen achter bleef, worstelde een man met hem tot het aanbreken van de dageraad.... En hij zei: laat mij gaan want de dageraad is aangebroken" (Bereisjiet 32:25-27).
Wie was die anonieme man, die de nacht voor de historische hereniging tussen Ja'acov en Esav met Ja'akov vocht. Wat is de betekenis van deze gebeurtenis voor het verdere verloop van de geschiedenis van Israël? Wordt de strijd alleen verteld om ons te verklaren waarom Ja'akov ook Israël genoemd wordt en wij Israëlieten? Of heeft het een diepere betekenis. Veel geleerden hebben er zich in het verleden over gebogen en verschillende verklaringen zijn ervoor gegeven.
De Midrasj Tangoema, in Wajjisjlach 8 zegt: de man met wie Ja'akov vocht was de beschermengel van Esav, die Ja'akov probeerde te overmeesteren en te doden. Die beschermengel was Sammaël, zegt de midrasj, en Sammaël, vertelt de Midrasj Dewariem Rabba (11:10) was het hoofd van de boze engelen, de opper-Satan, de opperste Aanklager, ook wel de Engel van de Dood genoemd. De Midrasj Sjemot Rabba (21:5) vertelt dat ieder volk en ieder persoon een beschermengel heeft die het of hem vertegenwoordigt aan het Hemelse Gerechtshof.
In de Zohar (1:35b) wordt de slang uit het Paradijs gelijkgesteld aan de jetser hara' en aan de Engel van de Dood, aan Sammaël. Met andere woorden, de beschermengel van Esav en de slang uit het Paradijs zijn hetzelfde? Inderdaad noemt Pirkei d'Rabbi Eliëzer (hfdst. 13) de listige slang in het Paradijs, die Chawa [Eva] met mooie praatjes bedriegt en weet te vangen voor zijn listige en misdadige plannetje, de vertegenwoordiger van Sammaël op aarde, net als Esav.
In Parasjat Toledot (Ber. 25:27) wordt Esav een Iesj Jodea Tsajid genoemd, hetgeen wij kunnen vertalen met: een man die de jacht verstond. Rasji verklaart daar: „[Een man] die wist hoe hij zijn vader moest vangen en bedriegen met zijn mond", dat wil zeggen, hij wist met mooie woorden mensen te vangen en hen om de tuin te leiden. Maar, gaat de passoek verder: „Ja'akov was een Iesj Tam" - een braaf mens, vertaalt Rabbijn A.S. Onderwijzer - een naïef, argeloos, onschuldig en eerlijk man, zeggen andere vertalingen en het woordenboek. Kennelijk ziet Tora in die twee benamingen een tegenstelling.
De Klie Jakar ziet in de strijd van Ja'akov (Israël) met de engel van Esav (Edom) de strijd van de nakomelingen van Israël - de Bnei Jisraël ofwel: de Israëlieten, de Joden - met de nakomelingen van Edom, de vertegenwoordigers van Rome. De nakomelingen van Ja'akov, die de vrees van Hasjem in de wereld moeten verspreiden, door Hasjem te erkennen als de Opperste Heerser van de wereld, naar wiens wetten zij moeten leven, ten einde Hem te emuleren. Tegenover de nakomelingen van Edom/Esav, die dat belemmeren met valse woorden en misleidende verklaringen en verkeerde voorstellingen van zaken. Met verdraaide „rechtspraak" en loze beschuldigingen. Esav en de slang uit het paradijs zijn de vertegenwoordigers van de mooipraters, van de gladde verdraaiers.
Maar nu weten wij nog niet waarom de engel stopte toen de zon opkwam.
In Bereisjiet 28:11 staat over Ja'akov: „Hij kwam op een plaats en overnachtte daar kie ba hasjemesj", hetgeen doorgaans vertaald wordt met: „Want de zon was onder gegaan." Maar de letterlijke betekenis is: „Want de zon is gekomen". Daarover zegt Bereisjiet Rabba (68:10): „Ja'akov hoorde de engelen zeggen: Ba hasjemesj, ba hasjemesj - de zon is gekomen. [Ja'akov vatte dat op alsof zij het over hemzelf hadden]. En toen Joseef [in Bereisjiet 37:9] over zijn droom vertelde: ‘en de zon en de maan bogen voor mij', riep Ja'akov uit: ‘Wie heeft hem verteld dat mijn naam ‘zon' is?"
Nu kunnen wij begrijpen waarom de kwade genius van Esav het moest opgeven toen de zon kwam. Met de opkomst van de zon zei de engel: „Ik heb geen macht meer over Ja'akov."
Wanneer het licht van Israël gaat schijnen, zal Israël de uiteindelijke overwinning vieren over Edom, over de valse rechtspraak en de valse beschuldigingen van Rome. Israël heeft de taak tegen die valse rechtspraak en de valse beschuldigingen overeind te blijven staan, ook al zal dat soms de nodige schade opleveren, zoals een verwrongen heup, of een getroffen flank. Maar als de dageraad aanbreekt, zal de kwade engel, de hinderaar het opgeven.
Wij moeten onszelf aanmoedigen om niemand anders dan Hasjem te vrezen, en sterk te zijn dat de Rechtspraak van Hasjem de enige juiste is, door acht te slaan op de openlijke tekens in de wereld van Hasjems macht, die wij voortdurend kunnen gadeslaan.
Bron: Joods Leven |