De Midrasj (Kohellet Rabba 7:23) vertelt dat Koning Salomo speciaal moeite deed om de redenen achter de para adoema (de rode koe) te begrijpen. Ten slotte kwam hij tot de conclusie dat het onderwerp zijn begrip ver te boven ging. De para adoema blijft het klassieke voorbeeld van een chok - een G-ddelijke wet waarvan het doel ons volledig ontgaat. De Gemara (Sanhedrin 21b) legt uit dat de redenen voor de mitswot niet onthuld werden, omdat in alle gevallen waarin de redenen wel waren gegeven, zelfs Salomo, de wijste man van allen, zich vergiste. De Tora verbiedt een koning om te veel vrouwen te trouwen, opdat zij niet zijn hart van Hasjem afleiden (Dewariem 17:17). Salomo besloot dat de redenen voor dit verbod niet op hem van toepassing waren en dat hij ze daarom ongestraft kon negeren. Op dat moment, zegt de Midrasj, wierp de י [de letter jod uit het woord jarbèh - je zult (niet) nemen - uit het vers dat dit verbod noemt] zich voor Hasjem neer en zei: „Ribbono Sjel Olam, Sjlomo negeert mij. Vandaag ben ik het, morgen een andere letter, totdat hij de hele Tora heeft afgeschaft." HaKadosj Baroech Hoeantwoordde: „Duizend als Sjlomo zullen verloren gaan, maar van jou zal niets te verloren gaan." Uiteindelijk gaf Sjlomo zelf toe: „Datgene wat ik dacht te begrijpen in de Tora was slechts dwaasheid, want wie kan zich de wijsheid van de Koning voorstellen of in twijfel trekken"? (Sjemot Rabba 6:1).
De Midrasj is uiterst moeilijk te begrijpen. Het schijnt te impliceren dat Sjlomo's vergissing het gevolg was van zijn verkeerd begrip van de Tora. Maar het blijkt dat zijn falen het gevolg was van een misplaatst vertrouwen in zijn eigen capaciteiten en niet in een verkeerd begip van Tora. De Misjna (Berachot 33b) zegt dat als iemand zegt: „Zoals U, G-d, erbarmen heeft met de moedervogel, heb ook zo erbarmen met ons," dan moeten wij hem de mond snoeren. De Gemara legt uit dat de vereiste om de moedervogel weg te zenden voordat men haar eieren wegneemt, alleen maar een G-ddelijk decreet is en niet gebaseerd is op de wens om barmhartig te zijn voor de moedervogel, zoals het verboden gebed lijkt te impliceren. Maar de Geleerden zeggen zelf (Dewariem Rabba 6:1): „... G-ds erbarmen strekt zich ook uit tot de vogels, zoals er geschreven staat: ‘Wanneer je een vogelnest ontdekt... zend dan de moedervogel weg...'." Om deze tegenstrijdigheid op te lossen moeten wij onderscheid maken tussen smaak en reden. Wanneer ons gevraagd zou worden waarom wij eten, zouden wij antwoorden dat we moeten eten om te leven. Wanneer wij verder vragen waarom wij brood eten en geen stenen, kunnen wij verwijzen naar de voedingswaarde van brood, die aan stenen ontbreekt. Maar als we vragen waarom een mens deze voedingswaarde nodig heeft, of waarom wij wel in staat zijn om deze voedingswaarde uit brood en uit allerlei mineralen te halen, maar niet uit stenen, dan kunnen wij niets anders meer zeggen dan dat Hasjem ons nu eenmaal zo geschapen heeft en dat het antwoord op de vraag uitsluitend bij Hem ligt.
Hoewel wij eten om in leven te blijven, heeft Hasjem de wereld op zo'n manier geschapen, dat ons voedsel een aangename smaak en aroma heeft. Maar die smaak mogen wij nimmer verwarren met de reden waarvoor wij eten. Zelfs als onze smaakpapillen vernietigd zouden zijn, zodat wij het voedsel niet meer kunnen proeven, dan zouden wij toch nog moeten eten. En wanneer wij onze keuze voor voedsel zouden laten bepalen door onze smaakorganen, zouden wij spoedig problemen krijgen door slechte voeding. De mitswot zijn de geestelijke voeding voor onze nesjama. Waarom en hoe bepaalde mitswot onze ziel voeden, daarover kunnen wij niets meer weten, dan waarom G-d lichamen geschapen heeft die bepaalde voedingsstoffen nodig hebben. Maar Hasjem wilde dat de mitswot „smakelijk" voor ons zouden zijn en daarom gaf Hij er een „smaak" aan - ideeën en lessen - die wij kunnen begrijpen. Maar wij moeten nimmer de lessen van de mitswot verwarren met hun onderliggende redenen. Daarom worden in de literatuur al die uitgebreide verklaringen van de mitswot altijd ta'amei mitswot - letterlijk: „de smaken van de mitswot" genoemd
Het vers: „Want het is een chok voor Israël, een misjpat voor de G-d van Ja'akov (Tehilliem81:5) wordt door de Meïri vanuit dat standpunt verklaard. Voor ons zijn alle mitswot uiteindelijk chokiem, onbegrijpelijke decreten. Maar voor Hasjem zijn het allemaal misjpatiem, gebaseerd op een alles omvattend plan, alleen aan Hem bekend. Wanneer men G-d, die erbarmen met de dieren heeft, smeekt of Hij ook erbarmen met ons zal hebben, dan weerspiegelt dat verzoek iemands eigen veronderstelling, dat hij de redenen van de mitswa begrijpt vanuit G‑ds perspectief. Dat is een vergissing. Maar om van de mitswa een les van erbarmen te leren, als een verbetering van de manier waarop wij de mitswa moeten uitvoeren, is volkomen in orde. Dat is de bedoeling van de Geleerden in de Midrasj, die hierboven aangehaald werd.
Met dit onderscheid tussen reden en smaak voor ogen, wordt de vergissing van Sjlomo duidelijk. De verklaringen die gegeven worden voor het verbod om te veel vrouwen te trouwen, zijn slechts ta'amei haTora - alleen maar smaken - die niet verward moeten worden met de redenen voor de mitswot. Het is volkomen onacceptabel om op basis van deze redeneringen uitzonderingen te creëren. Dus de fout van Sjlomo lag niet uitsluitend in een te veel zelfvertrouwen in zijn eigen zelf-controle. Hij begreep ook de Tora verkeerd door „smaken" met redenen te verwisselen. Om deze reden verscheen de י - de letter jod - voor Hasjem om te klagen, want de jod vertegenwoordigt het gebod dat al het menselijk rekenen opzij zet, daar het zijn oorsprong vindt in de G‑ddelijke geest (Sji'oerei Da'at, deel III, „Bein Jisraël la'Amiem"). Alle mitswot zijn intrinsiek chokiem, onbegrijpelijke G-ddelijke decreten. Van sommige is zelfs de ta'am onduidelijk en die worden chokiem genoemd. In andere is de ta'am makkelijker te herkennen, en die noemen we misjpatiem.
Para adoema wordt een חוּקַת הַתּוֹרָה - choekat haTora - genoemd, een wet van Tora, en niet de חוּקַת הַפָּרָה - choekat hapara - de wet van de rode koe, omdat het op de meest duidelijke manier toont dat de hele Tora gebaseerd is op een G-ddelijk begrip dat ons eigen begrip ver te boven gaat. Alleen wanneer wij de uitvoering van de mitswot baseren op onze onderwerping aan het decreet van de Schepper, kunnen zij met perfectie uitgevoerd worden.
Bron: Joods Leven |